ბიბლია

 

Genesis 26:4

Სწავლა

       

4 En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze landen geven; en in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde,

სვედენბორგის ნაშრომებიდან

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3405

შეისწავლეთ ეს პასაჟი.

  
/ 10837  
  

3405. Dat de woorden ‘en hij vond in dat jaar honderd maten’ de overvloed betekenen, blijkt uit de betekenis van het jaar, namelijk de volledige staat, waarover wordt gehandeld, nrs. 487, 488, 493, 893;

uit de betekenis van honderd, namelijk het vele en het volle, waarover nr. 2636;

en uit de betekenis van de maat, namelijk de staat van iets ten aanzien van het ware, waarover nr. 3104;

deze dingen samengevat in één begrip, betekenen de overvloed van het ware. In de hoogste zin wordt hier, zoals in de overige dingen, over de Heer gehandeld, namelijk dat ook Hij in de schijnbaarheden van het ware verkeerde, toen Hij in het moederlijk menselijke was, maar dat Hij, zoals Hij dit menselijke uittrok, ook de schijnbaarheden aflegde en het oneindige en eeuwige Goddelijke zelf aantrok; maar in de innerlijke of betrekkelijke zin wordt gehandeld over de schijnbaarheden van hogere graden, die zoals gezegd bij de engelen zijn; de overvloed ervan wordt daarmee aangeduid, dat hij in dat jaar honderd maten vond. Het is met de schijnbaarheden van het ware of met de van het Goddelijke uitgaande, waarheden zo gesteld, dat die welke van een hogere graden zijn, in overvloed en volmaaktheid die van lagere graden onmetelijk te boven gaan, want myriaden, ja myriaden van myriaden dingen die onderscheiden worden waargenomen door hen die in een hogere graad zijn, verschijnen slechts als een enkele zaak bij hen die in een lagere graad zijn, want de lagere dingen zijn niets anders dan samenstellingen van hogere dingen, zoals men kan opmaken uit het geheugen bij de mens, waarvan het innerlijke, omdat het in een hogere graad is, zo onmetelijk uitmunt boven het uiterlijke, dat in een lagere graad is, zie de nrs. 2473, 2447. Hieruit kan blijken in welke wijsheid de engelen zijn, vergeleken met de mens; ook zijn de engelen van de derde hemel in de vierde graad boven de mens; daarom kan over deze wijsheid in tegenwoordigheid van de mens niets anders gezegd worden, dan dat zij onbegrijpelijk, ja zelfs onuitsprekelijk is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

სვედენბორგის ნაშრომებიდან

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 893

შეისწავლეთ ეს პასაჟი.

  
/ 10837  
  

893. Vers 13. En het geschiedde in het eerste en zeshonderdste jaar, in het begin, op de eerste van de maand, dat de wateren droogden van boven de aarde, en Noach deed het dak van de ark af, en hij zag, en ziet, de aangezichten van de aardbodem waren gedroogd.

Het geschiedde in het eerste en zeshonderdste jaar betekent het laatste tijdstip; in het begin, op de eerste van de maand, betekent het eerste tijdstip; de wateren droogden van boven de aarde, betekent, dat de valsheden toen niet verschenen; en Noach deed het dak van de ark af, en zag, betekent, na de verwijdering van de valsheden, het licht van geloofswaarheden, welke hij erkende en waarin hij geloof had; en ziet, de aangezichten van de aardbodem waren gedroogd, betekent de wedergeboorte. Dat de woorden ‘het geschiedde in het eerste en het zeshonderdste jaar’, het laatste tijdstip betekenen, blijkt uit de betekenis van het getal zeshonderd waarover in het vorige hoofdstuk vers 6, nr. 737 werd gezegd, dat het het begin is, en hier het begin van de verzoeking; haar einde wordt door hetzelfde getal aangeduid, na verloop van een vol jaar, als stond er dat het geschiedde aan het eind van het jaar, vandaar ook dat er aan wordt toegevoegd ‘in het begin, op de eerste van de maand’, waarmee het eerste tijdstip wordt aangeduid. Een volledige periode wordt in het Woord of door een dag, of door een week, of door een maand, of door een jaar aangeduid, zelfs al was het er een van honderd of duizend jaren, zoals de dag in het eerste hoofdstuk van Genesis, waarmee de perioden van wedergeboorte van de mens van de Oudste Kerk zijn aangeduid, want dag en jaar betekenen in de innerlijke zin niets anders dan een tijd, en omdat zij de tijd betekenen, betekenen zij de staat; vandaar dat jaar hier en daar in het Woord voor tijd en staat genomen wordt, zoals bij Jesaja:

‘Om uit te roepen het jaar van het welbehagen van Jehovah, en de dag van de wraak van onze God; om alle treurigen te troosten’, (Jesaja 61:2);

waar sprake is van de Komst van de Heer.

Bij dezelfde:

‘De dag van de wraak is in Mijn hart, en het jaar van Mijn verlosten is gekomen’, (Jesaja : 63 : 4); waar ook dag en jaar voor tijd en staat staan.

Bij David:

‘God, Gij zijt Zelf God, en Uw jaren zullen niet geëindigd worden’, (Psalm 102:28);

jaren voor tijden, en dat voor God geen tijd bestaat. Op dezelfde wijze betekent hier het jaar, dat het jaar van de vloed was, geenszins het ene of het andere jaar, maar een niet door een zeker aantal jaren bepaalde tijd, en tevens een staat; men zie wat verder over de jaren is gezegd: nrs. 482, 487, 488 en 493.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl