ბიბლია

 

Exodus 31:17

Სწავლა

       

17 Hij zal tussen Mij en tussen de kinderen Israels een teken in eeuwigheid zijn; dewijl de HEERE, in zes dagen, den hemel en de aarde gemaakt, en op den zevenden dag gerust en Zich verkwikt heeft.

სვედენბორგის ნაშრომებიდან

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10360

შეისწავლეთ ეს პასაჟი.

  
/ 10837  
  

10360. En onderhouden zult gij de sabbat; dat dit betekent, dat het Goddelijk Menselijke van de Heer moet worden vereerd, staat vast uit de betekenis van onderhouden, wanneer het wordt gezegd van het Goddelijke, namelijk vereren.

En uit de betekenis van de sabbat, namelijk in de hoogste zin het één-zijn van het Goddelijke, dat de Vader wordt genoemd en van het Goddelijk Menselijke, dat de Zoon wordt genoemd, dus het Goddelijk Menselijke in Wie dat één-zijn is.

Dat met de sabbat dit één-zijn wordt aangeduid, is omdat met de zes dagen van arbeid, die aan de zevende dag voorafgaan, elke staat van strijd wordt aangeduid, want arbeid in de geestelijke zin is niet de arbeid zodanig als die in de wereld is, maar een zodanige als degenen hebben die in de Kerk zijn, voordat zij de Kerk binnentreden en Kerk worden; deze arbeid is de strijd tegen de boosheden en de valsheden vanuit het boze.

Een eendere strijd in de geestelijke zin had de Heer toen Hij in de wereld was; toen heeft Hij immers tegen de hellen gestreden en die eveneens met de hemelen in de orde teruggebracht; en toen heeft Hij tegelijk Zijn Menselijke verheerlijkt, dat wil zeggen, verenigd met het Goddelijke Zelf dat Hij vanuit de ontvangenis had, nrs. 9715, 9809.

De tijd en de staat toen de Heer in die worstelingen was, wordt aangeduid met de zes dagen van arbeid, maar de staat, toen het één-zijn had plaatsgevonden, wordt aangeduid met de zevende dag, die de sabbat wordt genoemd, naar het woord rust, omdat de Heer toen rust had.

Vandaar wordt met de sabbat ook de verbinding aangeduid van de Heer met de hemel, met de Kerk, met de engel van de hemel en met de mens van de Kerk.

De oorzaak hiervan is, dat allen die in de hemel zullen komen, eerst in worstelingen zullen zijn tegen de boosheden en de valsheden vanuit het boze en wanneer deze zijn afgescheiden, treden zij de hemel binnen en worden zij met de Heer verbonden en dan hebben zij rust, evenzo de mensen in de wereld.

Het is bekend dat deze eveneens in worstelingen zullen zijn of dat zij verzoekingen hebben te ondergaan, voordat in hen het goede en het ware, die de Kerk maken, zijn ingeplant, dus voordat zij met de Heer zijn verbonden en dus voordat zij rust hebben.

Daaruit blijkt waar het vandaan is dat de staat van de strijd wordt aangeduid met de zes dagen van arbeid en de rust en ook de verbinding van de zevende dag of de sabbat.

Dat ook de verbinding van het goede en het ware met de sabbat wordt aangeduid, is omdat de mens, wanneer hij in worstelingen is, dan in de ware dingen is, maar dat hij, maar wanneer die waarheden verbonden zijn met het goede, dus wanneer de mens in het goede is, dan rust heeft; evenzo de Heer.

Toen Hij in de wereld was en met de hellen streed, was Hij ten aanzien van Zijn Menselijke het Goddelijk Ware en toen Hij Zijn Menselijke met het Goddelijke verenigde, werd Hij ook ten aanzien van Zijn Menselijke het Goddelijk Goede, of Jehovah.

Dat de zes dagen die aan de sabbat voorafgaan, de worstelingen zijn die voorafgaan en voorbereiden tot het hemels huwelijk, dat de verbinding van het ware met het goede is, zie de nrs. 8510, 8888, 9431.

Over de vorige staat, wanneer de mens in de waarheden is en dan in de worstelingen tegen de boosheden en de valsheden van het boze, welke staat met de zes dagen van arbeid wordt aangeduid en over de latere staat, wanneer hij in het goede is en door de Heer wordt geleid, dat met de sabbat wordt aangeduid, nrs. 7923, 7992, 8505, 8506, 8510, 8512, 8516, 8539, 8643, 8648, 8658, 8585, 8690, 8701, 8772, 9139, 9832, 9224, 9227, 9230, 9274.

Dat de Heer toen Hij in de wereld was, Zijn Menselijke eerst het Goddelijk Ware heeft gemaakt en daarna het Goddelijk Goede, zie de nrs. 9199, 9315; en dat dit heeft plaatsgevonden door de worstelingen van de verzoekingen, nr. 9528.

Wie dus weet, dat onder de sabbat in de hoogste zin het één-zijn wordt verstaan van het Goddelijke Zelf in het Goddelijk Menselijke van de Heer, kan weten wat de dingen betekenen die in het Woord zo vaak van de sabbat wordt gezegd, dus die worden gezegd bij Jesaja: ‘Indien gij uw voet zal hebben afgekeerd van de sabbat, zodat gij niet uw willen doet op de dag van Mijn heiligheid, maar de sabbat zult hebben genoemd verlustigingen, vererenswaardig voor de Heilige van Jehovah en die zult hebben geëerd, zodat gij uw wegen niet doet, noch uw verlangen vindt of een woord spreekt, dan zult gij u verlustigen over Jehovah en Ik zal u verheffen in de verheven dingen van de aarde en Ik zal u spijzigen met de erfenis van uw vader Jakob’, (Jesaja 58:13,14).

Degene die de innerlijke zin van het Woord kent, kan duidelijk zien dat daar met de sabbat de staat van de verbinding van de mens met de Heer wordt aangeduid, dus de staat wanneer de mens door de Heer wordt geleid en niet door zichzelf, welke staat er is wanneer hij in het goede is; immers geleid worden door de Heer en niet door zichzelf, is de voet afkeren van de sabbat, niet zijn willen doen, niet zijn wegen doen, niet zijn verlangen vinden en niet het woord spreken.

Dat dan in hem de Kerk is en de hemel, wordt daarmee aangeduid dat hij zal worden verheven in de verheven dingen van de aarde en gespijzigd met de erfenis van Jakob, wordt daarmee aangeduid dat de sabbat de dag der heiligheid wordt genoemd en de verlustigingen voor de Heilige van Jehovah.

Bij Jeremia: ‘Indien gij de sabbatdag heiligt, zo zullen door de poorten van deze stad binnentreden koningen en vorsten, zittende op de troon van David, rijdende in de wagen en op paarden’, (Jeremia 17:24,25).

Wie de innerlijke zin van het Woord niet weet, zal menen, dat deze dingen volgens de zin van de letter moet worden verstaan, namelijk indien zij de sabbat zullen hebben geheiligd, koningen en vorsten zullen binnentreden door de poorten van de stad Jeruzalem en zullen rijden in een wagen en op paarden; maar dit is de zin niet, maar, dat zij die het Goddelijk Menselijke van de Heer van de Heer heilig vereren, in de Goddelijke waarheden van de hemel en van de Kerk zullen zijn.

Onder Jeruzalem immers wordt de Kerk verstaan, onder de koningen en de vorsten de Goddelijke waarheden ervan, onder de troon van David de hemel waar de Heer is, onder de wagen de leer van het goede en het ware en onder de paarden het verstand dat verlicht is.

Dat Jeruzalem de Kerk is, zie de nrs. 2117, 3654; dat de koningen de Goddelijk waarheden zijn, nrs. 1672, 2015, 2069, 3009, 4575, 4581, 4966, 5044, 5068, 6148; dat de vorsten de voornaamste waarheden zijn, nrs. 1482, 2089, 9954; dat de troon de hemel is, nr. 5313; dat de wagen de leer van het goede en het ware is, nrs. 5321, 8215; dat de paarden het verstandelijke zijn dat wordt verlicht, nrs. 2760-2762, 3217, 5321, 6534.

Omdat met de sabbat de Heer wordt aangeduid ten aanzien van het Goddelijk Menselijke, waarin het één-zijn is, was het daarom bevolen, ‘dat de broden der aangezichten zouden worden geordend op de tafel iedere sabbat’, (Leviticus 24:8).

Dat de Heer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke onder het Brood wordt verstaan, is in de Kerk bekend.

Daarom noemde de Heer Zich ook, toen Hij in de wereld was ‘de Heer van de sabbat’, (Mattheüs 12:7,8; Markus 2:27,28; Lukas 6:1-5).

Daarom heeft de Heer, toen Hij in de wereld was en Zijn Menselijke met het Goddelijke Zelf verenigde, de sabbat afgeschaft ten aanzien van de uitbeeldende eredienst of ten aanzien van de eredienst ervan, zodanig als deze was bij het Israëlitische volk en heeft Hij van de sabbatdag een dag van onderricht in de leer van het geloof en van de liefde gemaakt.

Iets zodanigs sluit het volgende in bij Johannes: ‘Jezus, iemand genezende op de sabbatdag, zei tot hem: Neem uw bed op en wandel. En hij nam het bed op en hij wandelde. De Joden zeiden, dat het niet was geoorloofd het bed te dragen op de sabbatdag; en zij zochten de Heer af te maken, omdat Hij de sabbat brak’, (Johannes 5:8-11,18).

Met de genezing van de zieke wordt de zuivering van de mens van de boosheden en de valsheden van het boze aangeduid; met het bed wordt de leer aangeduid en met wandelen het leven.

Dat alle genezingen van ziekten die door de Heer plaatsvonden, de zuiveringen insluiten van de boosheden en de valsheden of de herstelling van het geestelijk leven, zie de nrs. 8364, 9031, 9086; dat wandelen het leven is, nrs. 519, 1794, 8417, 8420; dat het bed de leer is, staat vast uit die plaatsen in het Woord waar het bed wordt genoemd en eveneens uit de uitbeeldingen in het andere leven.

Wanneer daar een bed verschijnt en iemand die daarin ligt, dan wordt de leer aangeduid waarin hij is; vandaar verschijnen daar allerfraaiste beelden aan hen die in de waarheden vanuit het goede zijn.

Maar dat zulke dingen worden aangeduid met die woorden van de Heer, kan niemand weten dan alleen door de innerlijke zin; de Heer heeft immers gesproken door overeenstemmingen, dus door aanduidingen, omdat Hij uit het Goddelijke sprak.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

სვედენბორგის ნაშრომებიდან

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9031

შეისწავლეთ ეს პასაჟი.

  
/ 10837  
  

9031. En al helende zal hij helen; dit betekent het herstel, namelijk door de interpretatie; dingen immers die in de letterlijke zin van het Woord zijn, stemmen, indien zij innerlijk worden beschouwd alle samen.

Het is daarmee gesteld zoals dat in het Woord wordt gezegd van de zon dat die op- en ondergaat, terwijl zij toch niet op- en ondergaat, maar dat een zodanig kijk erop een schijn is van de kant van de bewoners van de aarde, omdat deze aardbol dagelijks om zijn as wordt gedraaid; deze natuurlijke waarheid schuilt in de vorige, die volgens de schijn van het uitwendig gezicht is; indien tegen die schijn was gesproken in het Woord, zou het gewone volk het niet begrijpen en wat het gewone volk niet vat, dat wordt ook niet geloofd.

Eender is het gesteld met de Zon in de hemel, die de Heer is, waarvan ook wordt gezegd dat zij opgaat, maar in de harten wanneer de mens wordt wederverwekt en eveneens wanneer hij in het goede van de liefde en van het geloof is; en dat zij ondergaat, wanneer de mens in het boze en daaruit in het valse is; terwijl toch de Heer bij voortduur in de opgang is, daarom wordt Hij eveneens het Oosten genoemd en nooit in de ondergang, noch Zich van de mens afkeert, maar de mens zichzelf van Hem; vandaar de schijn dat de Heer het aangezicht afkeert en ook het boze binnenbrengt; en daarom wordt het ook in het Woord zo gezegd; dit is eveneens een waarheid, maar een schijnbare waarheid, en dus niet indruisend tegen de vorige.

Hieruit kan nu vaststaan wat met al helende helen in de innerlijke zin wordt aangeduid, namelijk het herstel van het geestelijk ware, wat plaatsvindt door de juiste interpretatie van het wetenschappelijk ware of van de letterlijke zin van het Woord.

Het is daarmee eender gesteld als met elk ware dat van de letterlijke zin is, dit verschijnt immers in het natuurlijk licht en dit is van de zinlijke mens, zoals het in het Woord wordt gezegd, want de letterlijke zin is natuurlijk en voor de zinlijke mens; maar wanneer hetzelfde ware zich vertoont in het licht van de hemel, dan verschijnt volgens de innerlijke zin, want deze zin is geestelijk en voor de hemelse mens, aangezien de dingen die van het natuurlijk licht zijn, verdwijnen in het hemelse licht; het natuurlijk licht immers is zoals een schaduw of een wolk en het hemels licht zoals de heerlijkheid en de glans na de verwijdering van de wolk; daarom wordt ook de letterlijke zin van het Woord een wolk genoemd en de innerlijke zin de heerlijkheid, zie de voorrede tot (Genesis 18) en de nrs. 4391, 5922, 6343, 8106, 8443, 8781.

Dat met al helende helen wordt aangeduid herstellen in de geestelijke zin, komt omdat de ziekten en de gebreken de invaliditeit van de innerlijk mens betekenen; de invaliditeit van deze is er wanneer hij ziek is ten aanzien van zijn leven, dat het geestelijk leven is, dus wanneer hij van het ware afbuigt tot het valse en van het goede tot het boze; wanneer dit heeft plaatsgevonden, is dat leven ziek en wanneer hij zich geheel en al van het ware en het goede afkeert, dan sterft dat leven, maar de dood daarvan wordt de geestelijke dood genoemd, die de verdoemenis is.

Omdat het met het leven van de innerlijke mens zo is gesteld, worden daarom zulke dingen die van ziekte en dood in de natuurlijke wereld zijn, in het Woord gezegd ten aanzien van ziekten van het geestelijk leven en ten aanzien van de dood ervan; dus eveneens de genezing of heling van de ziekten, zoals bij Jesaja: ‘Jehovah slaat Egypte, door te slaan en door te helen; weswege het zich bekeert tot Jehovah en Hij zal Zich van hen laten verbidden en Hij zal hen helen’, (Jesaja 19:22).

Bij dezelfde: ‘Voorzeker is Hij doorboord om onze overtredingen, verbrijzeld om onze ongerechtigheden; de kastijding van onze vrede was op Hem en in Zijn wonde is ons heling gegeven’, (Jesaja 53:5); deze teksten ten aanzien van de Heer.

Bij Jeremia: ‘Keert weder, verdraaide zonen; Ik zal uw afkeringen helen’, (Jeremia 3:22).

Bij dezelfde: ‘Zie, Ik zal haar de heling en het geneesmiddel doen opklimmen en Ik zal hen helen en hun onthullen de overvloed van vrede en de waarheid’, (Jeremia 33:6).

Bij dezelfde: ‘Klim op naar Gilead en neem balsem, gij maagd dochter van Egypte, tevergeefs vermenigvuldigde gij de medicijnen; er is geen heling voor u’, (Jeremia 46:11).

En bij Ezechiël: ‘Aan de rivier klimt op, op haar oever, van deze en van gene zijde de boom der spijze, welks blad niet afvalt, noch de vrucht ervan wordt verteerd; in zijn maanden wordt hij herboren, omdat zijn wateren uitgaan van het Heiligdom; vandaar is zijn vrucht tot spijs en zijn blad tot medicijnen’, (47:12); de vrucht die tot spijs is, voor het goede van de liefde en van de naastenliefde, dat is voor de voeding van het geestelijk leven; het blad dat tot medicijnen is, voor de waarheden van het geloof die voor dat leven verkwikkend en herstellend zijn; dat de vrucht het goede van de liefde en van de naastenliefde is, zie de nrs. 3146, 7690, en dat het blad het ware van het geloof is, nr. 885.

Omdat van ziekten en gebreken en verder van genezingen en medicijnen, in het Woord niet wordt gesproken met betrekking tot het natuurlijke leven, maar met betrekking tot het geestelijke leven, dat is onderscheiden van het natuurlijke, is het vandaar voor hem die enigermate daarover nadenkt, duidelijk dat de mens een ander leven heeft, dus dat wat van zijn innerlijke mens is.

Zij die op een grove wijze denken over het leven van de mens, geloven dat hij geen ander leven heeft dan dat van het lichaam, dat het leven van de uiterlijke of natuurlijke mens is; zij vragen zich in verwondering af wat het leven van de innerlijke mens is, ja zelfs wat de innerlijke mens is.

Indien hun wordt gezegd, dat dit leven het leven van het geloof en van de naastenliefde is en dat de innerlijke mens de geest van hem is die leeft na de dood en dat die de wezenlijke mens zelf is, zijn zij nog meer verwonderd; en zij die alleen voor hun lichaam en niet voor hun ziel leven, dus zij die alleen natuurlijke mensen zijn, begrijpen niets van hetgeen over het leven van het geloof en van de naastenliefde en van wat over de innerlijke mens wordt gezegd, want zij hebben hun denken slechts uit het natuurlijk licht en niet uit het geestelijk licht; daarom blijven zij ook na de dood ten aanzien van hun denken grof en in de schaduw van de dood leven, dat wil zeggen, in valsheden vanuit het boze; en zij zijn geheel en al in donkerheid ten opzichte van het licht van de hemel.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl