聖書

 

Klaagliederen 5

勉強

   

1 Gedenk, HEERE, wat ons geschied is, aanschouw het, en zie onzen smaad aan.

2 Ons erfdeel is tot de vreemdelingen gewend, onze huizen tot de uitlanders.

3 Wij zijn wezen zonder vader, onze moeders zijn als de weduwen.

4 Ons water moeten wij voor geld drinken; Ons hout komt Ons op prijs te staan.

5 Wij lijden vervolging op onze halzen; zijn wij woede, men laat ons geen rust.

6 Wij hebben den Egyptenaar de hand gegeven, en den Assyrier, om met brood verzadigd te worden.

7 Onze vaders hebben gezondigd, en zijn niet meer, en wij dragen hun ongerechtigheden.

8 Knechten heersen over ons; er is niemand, die ons uit hun hand rukke.

9 Wij moeten ons brood met gevaar onzes levens halen, vanwege het zwaard der woestijn.

10 Onze huid is zwart geworden gelijk een oven, vanwege den geweldigen storm des hongers.

11 Zij hebben de vrouwen te Sion verkracht, en de jonge dochters in de steden van Juda.

12 De vorsten zijn door hunlieder hand opgehangen; de aangezichten der ouden zijn niet geeerd geweest.

13 Zij hebben de jongelingen weggenomen, om te malen, en de jongens struikelen onder het hout.

14 De ouden houden op van de poort, de jongelingen van hun snarenspel.

15 De vreugde onzes harten houdt op, onze rei is in treurigheid veranderd.

16 De kroon onzes hoofds is afgevallen; o wee nu onzer, dat wij zo gezondigd hebben!

17 Daarom is ons hart mat, om deze dingen zijn onze ogen duister geworden.

18 Om des bergs Sions wil, die verwoest is, waar de vossen op lopen.

19 Gij, o HEERE, zit in eeuwigheid, Uw troon is van geslacht tot geslacht.

20 Waarom zoudt Gij ons steeds vergeten? Waarom zoudt Gij ons zo langen tijd verlaten?

21 HEERE, bekeer ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn; vernieuw onze dagen als van ouds.

22 Want zoudt Gij ons ganselijk verwerpen? Zoudt Gij zozeer tegen ons verbolgen zijn?

   

スウェーデンボルグの著作から

 

Apocalyps Onthuld#189

この節の研究

  
/ 962に移動  
  

189. Opdat niemand uw kroon neme, betekent opdat de wijsheid niet zal vergaan, vanuit welke de eeuwige gelukzaligheid is.

De mens heeft de wijsheid nergens anders vandaan dan vanuit het goede door de ware dingen uit de Heer; dat de mens door deze ware dingen de wijsheid heeft, is omdat de Heer Zich hierdoor met de mens verbindt en de Heer is de Wijsheid Zelf en daarom vergaat de wijsheid bij de mens, wanneer hij ophoudt de ware dingen te doen, dat wil zeggen, volgens die te leven; dan houdt hij ook op de wijsheid lief te hebben en als gevolg daarvan de Heer.

Onder de wijsheid wordt verstaan wijsheid in geestelijke dingen; daarvanuit wordt als vanuit een bron afgeleid de wijsheid in overige dingen, dat het inzicht wordt genoemd en door dit de wetenschap, die is vanuit de aandoening van de ware dingen te weten.

Dat de kroon de wijsheid betekent, is omdat de wijsheid de hoogste plaats bij de mens inneemt en hem dus kroont; de kroon van een koning betekent ook niets anders, want een koning is in de geestelijke zin het Goddelijk Ware, nr. 20 en vanuit het Goddelijk Ware is alle wijsheid.

De wijsheid wordt met de kroon ook aangeduid in de volgende plaatsen:

‘Ik zal David een hoorn doen uitspruiten en op hem zal zijn kroon bloeien’, (Psalm 132:17, 18).

‘Jehovah gaf oorringen op uw oren en een kroon des sieraads op uw hoofd’, (Ezechiël 16:12); deze dingen ten aanzien van Jeruzalem, waarmee de Kerk wordt aangeduid ten aanzien van de leer; en daarom is de kroon des sieraads de wijsheid vanuit het Goddelijk Ware of vanuit het Woord.

‘Te dien dage zal Jehovah Zebaoth tot een kroon des sieraads zijn en tot een tulband der sierlijkheid de overblijfselen Zijns volks’, (Jesaja 28:5); deze dingen over de Heer, omdat gezegd wordt ‘te dien dage’; de kroon des sieraads tot welke Hij zijn zal, is de wijsheid; en de tulband der sierlijkheid is het inzicht; de overblijfselen des volks zijn zij bij wie Zijn Kerk zal zijn.

Iets eenders wordt met de kroon en de tulband aangeduid bij, (Jesaja 62:1, 3); en verder iets eenders met de gouden plaat op de tulband van Aharon, (Exodus 28:36, 37) die ook de bekroning werd genoemd.

Bovendien in deze plaatsen:

‘Zeg tot de koning en de heerseres: Laat u neder, zet u, omdat het ornament uws hoofds is nedergedaald, de kroon uwer sierlijkheid’, (Jeremia 13:18).

‘De vreugde onzes harten heeft opgehouden, de kroon onzes hoofds is gevallen’, (Klaagliederen 5:15, 16).

‘Mijn heerlijkheid heeft Hij van mij afgetrokken en de kroon mijns hoofds heeft Hij verwijderd’, (Job 19:9).

‘Gij hebt de kroon Uws Gezalfde gedoemd tot de aarde’, (Psalm 89:40); in deze plaatsen wordt met de kroon de wijsheid aangeduid.

  
/ 962に移動  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl