Aus Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5561

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

5561. Het werd getoond hoe weinig geestelijk leven diegenen in zich hebben die op de beenderen betrekking hebben; andere geesten spreken door hen en zij zelf weten slechts weinig wat zij zeggen, niettemin spreken zij, terwijl zij alleen daarin hun verkwikking vinden. In een zodanige staat worden diegenen gebracht die een boos leven hebben geleid en toch enige overblijfselen van het goede in zich opgeborgen hebben gehad; deze overblijfselen maken dat weinige geestelijke leven, na verwoestingen van verscheidene eeuwen; wat de overblijfselen zijn, nrs. 468, 530, 561, 660, 1050, 1738, 1906, 2284, 5135, 5342, 5344. Er werd gezegd dat zij slechts weinig geestelijk leven hebben; onder het geestelijk leven wordt dat leven verstaan dat de engelen in de hemel hebben; tot dit leven wordt de mens in de wereld binnengeleid door de dingen die van het geloof en van de naastenliefde zijn; de aandoening zelf van het goede dat van de naastenliefde is en de aandoening van het ware dat van het geloof is, is het geestelijk leven; zonder deze is het leven van de mens een natuurlijk, werelds, lichamelijk en aards leven, dat niet het geestelijk leven is, indien dat daar niet in is, maar dat is een leven zodanig als de dieren in het algemeen hebben.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Aus Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1738

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

1738. Dat de woorden ‘en hij gaf hem de tienden van alles’ de overblijfselen uit de overwinning betekenen, blijkt uit de betekenis van de tienden, wat de overblijfselen zijn, waarover eerder in nr. 576; wat echter overblijfselen zijn, zie men de nrs. 468, 530, 560, 561, 661 en 1050, namelijk dat het alle staten van de liefde en van de naastenliefde zijn, dus alle staten van onschuld en van vrede waarmee de mens begiftigd wordt. Deze staten worden aan de mens van kindsbeen af gegeven, maar langzamerhand minder naarmate de mens de volwassen leeftijd nadert; wanneer de mens daarentegen wordt wedergeboren, ontvangt hij behalve de vroegere overblijfselen ook nog nieuwe en zo dus een nieuw leven, want van de overblijfselen of door de overblijfselen komt het, dat de mens werkelijk mens is; want zonder de staat van de liefde en van de naastenliefde, en zonder de staat van de onschuld, welke in de overige staten van zijn leven doordringen, is hij geen mens, maar erger dan elk wild dier. Het zijn de in de worstelingen van de verzoekingen verworven overblijfselen, die hier bedoeld worden; deze overblijfselen zijn het, welke door de aan Malkizedech door Abram gegeven tienden worden aangeduid, en het zijn al de hemelse dingen van de liefde, welke de Heer zich verworven heeft door de voortdurende worstelingen en overwinningen, waardoor Hij voortdurend verenigd werd met het Goddelijk Wezen, totdat Zijn Menselijk Wezen eveneens de Liefde was geworden, of het Zijn van het leven, dat wil zeggen, Jehovah.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl