Aus Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5286

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

5286. En nu zie Farao; dat dit het vooruitzien van het natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van zien, namelijk vooruitzien, want zien sluit hier het actieve in, namelijk opdat men het zal doen; wanneer zien echter niet insluit dat iets moet worden gedaan, betekent het verstaan en bemerken, zoals in de nrs. 2150, 2325, 2807, 3764, 3863, 4403-4421, 4567, 4723, 5114 is getoond. Met het vooruitzien van het natuurlijke is het als volgt gesteld: het natuurlijke van de mens of zijn natuurlijk gemoed, dat beneden zijn redelijk gemoed is, ziet niet wat ook vooruit vanuit zich, hoewel het wel zo schijnt alsof het dit uit zich doet, maar dit vooruitzien is uit het innerlijke; dit ziet vooruit in het uiterlijke, bijna zoals een mens zichzelf in een spiegel ziet, waarin het beeld verschijnt alsof het daar was; dit wordt eveneens in de innerlijke zin daarmee voorgesteld dat Jozef het tot Farao zegt en door Jozef wordt het hemelse van het geestelijke uitgebeeld, dat innerlijk is en door Farao het natuurlijke dat uiterlijk is; en Jozef verscheen aan Farao als die inzichtsvolle en wijze man zelf over wie wordt gesproken.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Aus Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1672

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

1672. Dat de woorden ‘en de koningen die met hem waren’ het schijnbaar ware betekenen, dat tot dit goede behoort, blijkt uit de betekenis van koningen in het Woord. De koningen, de koninkrijken en de volken betekenen in de historische en in de profetische gedeelten van het Woord waarheden en datgene wat tot de waarheden behoort. Dit kan op vele plaatsen bevestigd worden. In het Woord wordt streng onderscheid gemaakt tussen volk en natie; door volk worden waarheden aangeduid, door natie goedheden, zoals eerder in de nrs. 1259, 1260 is aangetoond. De koningen worden met de volken in verband gebracht en niet zozeer met de natiën. De zonen Israëls waren, voordat zij om koningen vroegen, een natie, en beeldden het goede of het hemelse uit. Nadat zij echter een koning hadden begeerd en verkregen, werden zij een volk, en beeldden zij niet het goede of het hemelse uit, maar het ware of het geestelijke. Dit was de reden, waarom hun vraag hun als iets verkeerds werd aangerekend, (Samuël 8:7). Hierover zal de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders worden gehandeld. Daar hier Kedorlaomer wordt genoemd, met toevoeging van de woorden ‘de koningen die met hem waren’, wordt zowel het goede als het ware aangeduid: door Kedorlaomer het goede, door de koningen het ware; maar van welke aard het goede en ware in het begin van de verzoekingen van de Heer was, werd eerder gezegd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl