Aus Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2568

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

2568. Eerder in dit hoofdstuk werd gezegd, dat de leer geen leer zou zijn, wanneer het redelijke werd geraadpleegd, nrs. 2516, 2538;

en dat het ook niet geraadpleegd werd, nrs. 2519, 2531. Hier wordt echter gezegd, dat de leer van het geloof werd verrijkt met zowel redelijke als natuurlijke goedheden en waarheden; dit lijkt op het eerste gezicht, alsof deze dingen elkaar tegenspreken en tegen elkaar indruisen, maar toch is dat niet zo. Hoe het bij de Heer was, werd gezegd; maar hoe het bij de mens is, zal nu worden gezegd.

Bij de mens is het geheel iets anders, uit de redelijke dingen de leer van het geloof te beschouwen en geheel iets anders, vanuit de leer van het geloof de redelijke dingen te beschouwen. Uit de redelijke dingen de leer van het geloof te beschouwen, is niet eerder het Woord of de daaruit voortvloeiende leer geloven, dan wanneer men door de redelijke dingen wordt overtuigd dat het zo is; maar uit de leer van het geloof de redelijke dingen te beschouwen, is eerst het Woord of de daaruit voortvloeiende leer geloven en daarna dit bevestigen door redelijke dingen. Het eerstgenoemde is de omgekeerde orde en maakt dat men niets gelooft, maar het laatstgenoemde is de echte orde en maakt dat men des te beter gelooft. Het is het eerstgenoemde, dat bedoeld is met de woorden ‘dat Abimelech zou sterven om der vrouwe wil’ waarmee wordt aangeduid, dat de leer van het geloof geen leer zou zijn, wanneer het redelijke werd geraadpleegd, nrs. 2516, 2538; hier wordt echter het laatstgenoemde bedoeld met de woorden ‘dat Abimelech een kudde van kleinvee en een kudde van grootvee gaf en dienstknechten en dienstmaagden’ waarmee wordt aangeduid, dat de leer van het geloof verrijkt werd met redelijke en natuurlijke goedheden en waarheden. Over deze dingen wordt veel gehandeld in het Woord in de innerlijke zin ervan, vooral waar sprake is van Aschur en Egypte, omdat, wanneer de leer van het geloof vanuit redelijke dingen wordt beschouwd – dat wil zeggen, niet eerder wordt geloofd dan wanneer de mens daardoor wordt overtuigd dat het zo is – zij dan niet alleen geen leer, maar ook al wat daarin is, geloochend wordt. Wanneer echter vanuit de leer van het geloof de redelijke dingen worden beschouwd, dat wil zeggen, wanneer het Woord geloofd wordt en daarna dezelfde dingen door redelijke dingen worden bevestigd, leeft de leer en wordt al wat daarin is bevestigd. Er zijn bijgevolg twee beginselen: het ene leidt tot alle onverstand en razernij, het andere leidt tot alle inzicht en wijsheid. Het ene beginsel komt hierop neer, dat men alles loochent of in zijn hart zegt, dat men deze dingen niet kan geloven, vooraleer men overtuigd is door hetgeen men kan vatten of voelen; dit is het beginsel dat tot alle onverstand en razernij leidt en men kan dit het ontkennende beginsel noemen. Het andere beginsel komt hierop neer, dat men de dingen bevestigt die tot de leer vanuit het Woord behoren, of dat men bij zichzelf denkt en gelooft, dat zij waar zijn, omdat de Heer het gezegd heeft; dit is het beginsel, dat tot alle inzicht en wijsheid leidt en het is het bevestigende beginsel te noemen. Hoe meer degenen die uit het ontkennende beginsel denken, de redelijke dingen raadplegen, hoe meer de wetenschappelijke dingen en hoe meer de filosofische, des te meer werpen en storten zij zich in duisternis, totdat zij tenslotte alles loochenen; de redenen hiervan zijn deze, dat niemand vanuit lagere dingen hogere dingen kan begrijpen, dat wil zeggen, vanuit die lagere dingen de geestelijke en hemelse, nog minder de Goddelijke, daar zij alle verstand te boven gaan en bovendien worden dan alle dingen afzonderlijk gewikkeld in ontkenningen vanuit dat beginsel. Omgekeerd echter kunnen degenen die vanuit een bevestigend beginsel denken, zich bevestigen door alle mogelijke redelijke en alle mogelijke wetenschappelijke, ja zelfs door filosofische dingen, die hun maar ten dienste staan, want al deze dingen zijn voor hen bevestigingen en geven hun een vollediger voorstelling van de zaak. Verder zijn er ook die in twijfel zijn voordat zij ontkennen en er zijn er die in twijfel zijn voordat zij toestemmen. Zij die in twijfel zijn voordat zij ontkennen, zijn diegenen die overhellen tot een leven van het boze en wanneer dit leven hen wegvoert, loochenen zij deze dingen, voor zoveel zij er over denken. Zij die echter in twijfel zijn voordat zij toestemmen, zijn degenen die overhellen tot een leven van het goede en wanneer zij zich daarheen laten ombuigen door de Heer, bevestigen zij deze dingen, voor zoveel zij er over denken. Daar hierover verder gehandeld wordt in de verzen die volgen, mag dit, door de Goddelijk barmhartigheid van de Heer, daar ter plaatse vollediger worden toegelicht, zie nr. 2588.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Aus Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2531

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

2531. Dat de woorden ‘daarom heb Ik u niet toegelaten, haar aan te roeren’ betekenen, dat het redelijke in het geheel niet geraadpleegd was, blijkt uit de betekenis van ‘toelaten aan te roeren’, namelijk raadplegen, zoals eveneens het ‘tot haar naderen’ eerder in vers 4, nr. 2519;

en uit de betekenis van Sarah als zuster, die hier met ‘haar’ is aangeduid, namelijk het redelijke, waarover in de nrs. 1495, 2508. Om verder te weten hoe het met de leer van het geloof gesteld is, namelijk dat dit geestelijk is uit hemelse oorsprong, dient men te weten, dat dit het Goddelijk ware uit het Goddelijk Goede is en dus geheel en al Goddelijk. Wat Goddelijk is, is onbegrijpelijk, omdat het alle bevattingsvermogen, ook dat van de engelen, te boven gaat. Maar toch kan dit Goddelijke, dat in zichzelf onbegrijpelijk is, door het Goddelijk Menselijke van de Heer invloeien in het redelijke van de mens; en wanneer het in zijn redelijke invloeit, wordt het daar ontvangen overeenkomstig de waarheden die daar zijn, dus op verschillende wijze en bij de een anders dan bij de ander; voor zoveel dus de waarheden die bij de mens zijn, meer echt zijn, wordt het Goddelijke dat invloeit, ook volmaakter ontvangen en wordt het verstandelijke van de mens verlicht. In het Woord van de Heer zijn de waarheden zelf, maar in de letterlijke zin zijn waarheden die aangepast zijn bij het bevattingsvermogen van hen die in een uiterlijke eredienst zijn, terwijl in de innerlijke zin ervan waarheden zijn, aangepast bij hen die innerlijke mensen zijn, namelijk bij hen, die naar de leer en tevens naar het leven gelijk aan de engelen zijn; hun redelijke wordt vandaar tot zo’n graad verlicht, dat hun verlichting wordt vergeleken met de glans van de sterren en de zon, (Daniël 12:3; Mattheüs 13:43). Hieruit blijkt duidelijk, van hoeveel belang het is, dat men de innerlijke waarheden weet en ontvangt. Deze waarheden kan men wel weten, maar niemand kan ze ooit ontvangen dan alleen degenen die in de liefde tot of in het geloof in de Heer zijn; want zoals de Heer het Goddelijk Goede is, evenzo is Hij het Goddelijk ware; dus is Hij de Leer zelf, want al wat in de leer van het ware geloof is, betreft de Heer en betreft ook het hemelse rijk en de Kerk en alle dingen die daarbij behoren; maar al deze dingen zijn van Hem en zijn bemiddelende einddoelen, waardoor het laatste einddoel, dat wil zeggen, de Heer, wordt beoogd. Dat de Heer de Leer zelf is ten aanzien van het ware en het goede en dat Hij het dus is, die alleen in de leer wordt beoogd, leert Hijzelf bij Johannes:

‘Jezus zei: Ik ben de weg, de waarheid en het leven’, (Johannes 14:6, 7) waar de weg de leer is; de waarheid al wat tot de leer behoort; het leven het goede zelf, dat het leven van het ware is. En dat het de liefde tot of het geloof in Hem is, die ontvangen, bij Johannes:

‘De zijnen hebben Hem niet aangenomen, maar zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven, zonen Gods te wezen, die in Zijn naam geloven; welke niet uit de bloede, noch uit de wil van het vlees, noch uit de wil van de man, maar uit God geboren zijn’, (Johannes 1:11-13) de uit God geborenen zijn zij die in de liefde en vandaar in het geloof zijn.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl