Aus Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1820

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

1820. Dat de woorden ‘waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal’ een verzoeking betekenen tegen de liefde van de Heer, die zekerheid wilde hebben, kan uit de twijfel blijken die in de woorden zelf ligt. Wie in verzoeking is, is in twijfel over het einddoel; het einddoel is de liefde waartegen de boze geesten en de boze genieën strijden en zo het einddoel in twijfel stellen, en wel des te meer in twijfel, naarmate hij het meer liefheeft. Wanneer hij niet vanwege het einddoel dat hij liefheeft, in twijfel, ja zelfs in vertwijfeling gesteld werd, zou het geen verzoeking zijn. De zekerheid over de afloop gaat aan de overwinning vooraf, en behoort tot de overwinning. Daar weinigen weten, hoe het met verzoekingen is gesteld, mag het hier in het kort uiteengezet worden. Boze geesten vechten nooit tegen iets anders dan tegen de dingen die de mens liefheeft en zij vechten des te feller, naarmate hij vuriger liefheeft. Het zijn de boze genieën die tegen de dingen vechten die tot de neiging tot het goede behoren, en de boze geesten tegen de dingen, die tot de neiging tot het ware behoren. Zodra zij ook maar het minste bemerken wat de mens liefheeft, of als het ware de reuk ervan krijgen van iets dat hem aangenaam en dierbaar is, vallen zij er terstond op aan en trachten het te vernietigen en dus zo de hele mens, daar zijn leven bestaat in zijn liefden. Zo verschaft hun niets een groter vermaak dan de mens te vernietigen en zij laten daarvan niet af, ook al zou het tot in eeuwigheid duren, wanneer zij niet door de Heer werden teruggeworpen. Zij die boosaardig en sluw zijn, dringen in de liefde zelf binnen door ze te vleien, en komen op deze wijze de mens binnen, en kort nadat zij zo zijn binnengedrongen, trachten zij de liefden te vernietigen en zo de mens te doden en wel op duizenderlei manieren, die onbegrijpelijk zijn; en zij vechten niet op een wijze, dat zij tegen de goedheden en waarheden redeneren - dergelijke worstelingen zijn van geen betekenis, want al werden zij duizendmaal overwonnen, dan zouden zij toch op hun stuk blijven staan, daar redeneringen tegen goedheden en waarheden nooit kunnen uitblijven - maar zij verdraaien de goedheden en waarheden en doen de mens met een zeker vuur van begeerte en van overreding ontvlammen, zodat hij niet beter weet of hij bevindt zichzelf in een dergelijke begeerte en in een dergelijke overreding. Tevens steken zij in die goedheden en waarheden een vuur aan met een lust, die zij uit een lust van andere oorsprong bij de mens halen, en zo vergiftigen en bestoken zij hem op de sluwste wijze, en wel zo behendig, van het ene in het andere overgaand, dat indien de Heer geen bijstand verleende, de mens nooit anders zou weten, dan dat het zo is. Zo gaan zij eveneens te werk tegen de neigingen tot het ware, welke het geweten uitmaken; zodra zij iets van geweten waarnemen, van welke aard het ook mag zijn, vormen zij zich uit de valsheden en zwakheden bij de mens een neiging en daarmee verdonkeren zij het licht van het ware en verdraaien het op die wijze, of boezemen angst in en pijnigen; bovendien houden ze de gedachte hardnekkig op een punt vast en vullen die met fantasieën, behalve nog ontelbare andere kunstgrepen meer, die nooit in een begrijpelijke vorm beschreven kunnen worden. Het is slechts weinig en wel het meest algemene, dat tot het geweten van de mens kan doordringen, en vooral in het vernietigen van het geweten scheppen zij bovenal het grootste vermaak. Uit dit weinige, ja uiterst weinige, kan blijken van welke aard verzoekingen zijn, en dat in het algemeen de aard van de verzoekingen overeenkomt met de aard van de liefden. Hieruit kan ook blijken, van welke aard de verzoekingen van de Heer waren, namelijk de meest wrede, want hoe groter de liefde is, des te groter de wreedheid van de verzoekingen. De liefde van de Heer, welke het heil van het gehele menselijke geslacht betrof, was aller vurigst, en sloot bijgevolg alle neiging tot het goede en alle neiging tot het ware in de hoogste graad in. Tegen deze neigingen streden de hellen met de meest boosaardige list en gif, toch overwon de Heer ze door eigen macht; de overwinningen brengen dit met zich mee, dat de boosaardige genieën en geesten daarna niets meer durven doen; want hun leven bestaat hierin dat zij kunnen vernietigen, maar wanneer zij merken dat de mens van dien aard is, dat hij kan weerstaan, vluchten zij bij de eerste aanval, zoals dit gewoonlijk gebeurt, wanneer zij de eerste drempel van de hemel naderen. Zij worden dan terstond door ontzetting en schrik aangegrepen en storten zich achterwaarts.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Aus Swedenborgs Werken

 

Over het Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer #139

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 325  
  

Bislang enthält diese Übersetzung Passagen bis #325. Sie ist wahrscheinlich noch in Arbeit. Wenn Sie auf den Pfeil nach links klicken, finden Sie die letzte Nummer, die übersetzt wurde.

  
/ 325  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Aus Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1043

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

1043. Dat de wolk het donkere licht betekent, waarin de geestelijke mens in vergelijking met de hemelse mens verkeert, kan blijken uit hetgeen zo-even van de boog gezegd is; want de boog of de kleur van de boog kan alleen in de wolk bestaan; het is, als gezegd, het donkere zelf, waar doorheen de zonnestralen schieten, dat in kleuren verandert, en dus zoals het donkere is, dat van de stralenglans doordrongen wordt, is de kleur. Op dezelfde wijze is de verhouding bij de geestelijke mens; het donkere bij hem, dat hier wolk genoemd wordt, is het valse, hetwelk hetzelfde is als zijn verstandelijk eigene; en wanneer door de Heer in dit eigene onschuld, naastenliefde en barmhartigheid wordt gelegd, verschijnt deze wolk niet langer als het valse, maar als een schijn van het ware, verenigd met het ware dat van de Heer uitgaat, en vandaar dan het beeld van een gekleurde boog. Het is een zekere geestelijke vormgeving, welke in het geheel niet beschreven kan worden, en wanneer de mens dit niet door middel van de kleuren en door middel van haar vorming gewaar wordt, weet ik niet of dit voor uitlegging vatbaar is. Van welke aard deze wolk bij de wedergeboren mens is, kan uit zijn staat voor de wedergeboorte blijken. De mens wordt wedergeboren door die dingen, welke hij voor de waarheden van het geloof houdt; eenieder houdt zijn dogma voor waar, en daardoor ontvangt hij een geweten; derhalve staat voor hem, nadat hij een geweten ontvangen heeft, het handelen tegen die dingen, welke als waarheden van het geloof in hem gegrift zijn, tegelijk met handelen tegen het geweten. Van dien aard is ieder wedergeboren mens, want er worden door de Heer velen van elk dogma wedergeboren, en wanneer zij zijn wedergeboren, ontvangen zij geen bepaalde onmiddellijke openbaring, dan alleen hetgeen hun wordt bijgebracht door het Woord of door de prediking van het Woord; daar zij echter naastenliefde ontvangen, werkt de Heer door middel van de naastenliefde in hun wolk; daaruit ontstaat een licht, zoals wanneer de zon door een wolk breekt, welke daardoor meer begint te blinken en een mengeling van kleuren toont; op deze wijze ontstaat ook in hun wolk de gelijkenis van een boog; hoe dunner nu de wolk is, dat wil zeggen, uit hoe meer dooreengemengde waarheden van het geloof zij bestaat, des te mooier is de boog; daarentegen, hoe dichter deze wolk is, dat wil zeggen, uit hoe minder waarheden van het geloof zij bestaat, des te minder mooi is de boog. De onschuld voegt er veel schoonheid aan toe, en is als het ware de levende glans in de kleuren. Alle schijnbaarheden van het ware zijn wolken, waarin de mens zich bevindt, wanneer hij in de letterlijke zin van het Woord is, want in het Woord is naar schijnbaarheden gesproken; wanneer hij het Woord echter eenvoudig gelooft - hoewel hij in de schijnbaarheden blijft - en naastenliefde heeft, is deze wolk betrekkelijk dun; in deze wolk nu wordt door de Heer het geweten bij de mens, die in de Kerk is, gevormd. Alle onwetendheid met betrekking tot het ware vormt ook wolken, waarin de mens zich bevindt, wanneer hij niet weet, wat het ware van het geloof is, in het algemeen wanneer hij niet weet, wat het Woord is, en nog meer, wanneer hij niet van de Heer gehoord heeft; in deze wolk wordt door de Heer het geweten bij de mens, die buiten de Kerk is, gevormd, want in de onwetendheid zelf kan onschuld, en zo naastenliefde zijn. Alle valsheden zijn ook wolken, maar deze wolken zijn duisternissen, welke bij diegenen bestaan, die óf een vals geweten hebben, waarover eerder gesproken is, óf in het geheel geen geweten hebben. Dit zijn in het algemeen de wolken naar haar hoedanigheid genomen; wat de hoeveelheid betreft, zijn er bij de mens zo grote en zo dichte wolken, dat hij, wanneer hij het wist, zich zou verwonderen, dat de lichtstralen, welke van de Heer uitgaan, daar nog ooit doorheen kunnen breken, en dat de mens wedergeboren kan worden. Wie de minste wolken meent te hebben, heeft vaak de meeste, en wie de meeste wolken gelooft te hebben, heeft er minder. Zulke wolken zijn bij de geestelijke mens, maar bij de hemelse mens zijn zij niet zo omvangrijk, daar hij liefde tot de Heer heeft, welke liefde in het deel van zijn wil is geplant, en daarom ontvangt hij ook van de Heer geen geweten, zoals de geestelijke mens, maar een innerlijke gewaarwording van het goede en het ware. Wanneer de wil van de mens van dien aard is, dat hij de stralen van de hemelse vlam kan ontvangen, wordt zijn verstand daardoor verlicht, en uit de liefde weet en voelt hij alle dingen, die waarheden van het geloof zijn. Zijn wil is dan als een zon in het klein, waarvan de stralen in het deel van zijn verstand vallen. Van dien aard was de mens van de Oudste Kerk. Wanneer daarentegen de wil van de mens geheel verdorven en hels is, en daarom een nieuwe wil, welke het geweten is, in zijn verstandsdeel wordt gevormd, zoals bij de mens van de Oude Kerk is geschied, en nog geschiedt bij ieder wedergeboren mens van de geestelijke Kerk, dan is er een dichte wolk, want hij moet leren wat waar en goed is, en hij kan niet gewaar worden of het zo is; en dan vloeit ook voortdurend het valse, dat het donkere van de wolk is, uit het zwarte deel van zijn wil in, of door dit deel uit de hel. Dit is de reden, waarom het verstandsdeel bij de geestelijke mens nooit zo verlicht kan worden als bij de hemelse mens; hierdoor komt het, dat de wolk hier het donkere licht betekent, waarin de geestelijke mens zich bevindt, vergeleken bij de hemelse mens.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl