Goddelijke Voorzienigheid #329

Durch Emanuel Swedenborg

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 340  
  

329. 4. Zo zijn dus allen voorbeschikt tot de hemel en niemand tot de hel.

Dat de Heer niemand tot de hel neerwerpt, maar dat de geest dit zichzelf aandoet, werd in het werk, ‘Hemel en Hel’, dat in Londen in het jaar 1758 is uitgegeven, in n. 545-550, getoond. Zo geschiedt met elke boze en goddeloze na de dood; dit geschiedt zo ook met de boze en de goddeloze in de wereld, met dit verschil dat hij in de wereld hervormd kan worden en de middelen van de zaliging omhelzen en in zich opnemen kan, niet echter na het heengaan uit de wereld. De middelen van de zaliging hebben betrekking op deze twee: dat de boze dingen geschuwd moeten worden omdat die tegen de Goddelijke wetten in de Decaloog zijn en dat erkend zal worden dat God is. Dit kan eenieder als hij slechts de boze dingen niet liefheeft; de Heer vloeit immers aanhoudend met macht in de wil om de boze dingen te kunnen schuwen en met macht in het verstand om te kunnen denken dat God is, niettemin kan niemand het ene tenzij gelijk met het andere. Die twee zijn verbonden zoals de beide tafelen van de Decaloog verbonden zijn, waarvan de ene is voor de Heer en de andere voor de mens. De Heer verlicht vanuit Zijn tafel eenieder en geeft de macht, maar voor zoveel als de mens de dingen doet die in zijn tafel zijn, neemt hij de macht en de verlichting op. Tevoren verschijnen die beide als de ene op de andere liggend en met een zegel gesloten, maar naar gelang de mens die dingen doet die in zijn tafel zijn, worden ze ontsloten en geopend. Wat is heden de Decaloog anders dan zoals een toegesloten boekje of geschriftje, dat alleen geopend wordt in de handen van kleine kinderen en knapen. Zeg aan iemand van gevorderde leeftijd: doe dit niet omdat het tegen de Decaloog is; wie let daarop? Maar indien u zegt: doe dit niet omdat het tegen de Goddelijke wetten is, kan hij hierop letten, terwijl toch de geboden van de Decaloog de Goddelijke wetten zelf zijn. Er werd ervaring opgedaan in de geestelijke wereld met verscheidenen die het met verachting verwierpen wanneer Decaloog of Catechismus werd gezegd. De oorzaak is omdat de Decaloog in de tweede tafel, die de tafel van de mens is, leert, dat de boze dingen geschuwd moeten worden en wie die niet schuwt, òf vanuit onvroomheid òf vanuit de godsdienst dat de werken niets doen maar het geloof-alleen, hoort met enige verachting de Decaloog of de Catechismus noemen, zoals hij een of ander kinderboek zou horen noemen, dat hun niet meer van enig nut is. Deze dingen zijn gezegd opdat men zal weten dat het geen mens aan de erkentenis van de middelen ontbreekt gezaligd te kunnen worden, noch aan de macht indien hij gezaligd wil worden. Daaruit volgt dat allen zijn voorbeschikt tot de hemel en niemand tot de hel. Maar omdat bij sommigen het geloof over de voorbeschikking tot de niet-zaliging, hetgeen de verdoemenis is, de overhand heeft gekregen en dit geloof schadelijk is en niet uiteengeslagen kan worden, tenzij ook de rede het waanzinnige en het wrede daarin ziet, moet daarom hierover in deze volgorde worden gehandeld:

1. dat een andere voorbeschikking dan tot de hemel tegen de Goddelijke Liefde en haar oneindigheid is.

2. dat een andere voorbeschikking dan tot de hemel tegen de Goddelijke Wijsheid en haar oneindigheid is.

3. dat alleen diegenen worden gezaligd die binnen de Kerk geboren zijn, een waanzinnige ketterij is.

4. dat enigen uit het menselijk geslacht vanuit het voorbeschikte verdoemd zijn, een wrede ketterij is.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl