886. Dat de olijf het goede van de naastenliefde betekent, blijkt niet alleen uit de betekenis van de olijf, maar ook uit de betekenis van de olie in het Woord; het was de olie van de olijf, toegevoegd aan de reukwerken, waarmee de priesters en koningen gezalfd werden, en de olie van de olijf was voor de luchters bestemd; zie over de eerstgenoemde bestemming, (Exodus 30:24);
en over de laatstgenoemde, (Exodus 27:20). De reden waarom de olie van de olijf werd gebruikt voor de zalvingen en de luchters, was hierin gelegen, dat zij al het hemelse uitbeeldde, bijgevolg al het goede van de liefde en de naastenliefde, want de olie is het eigenlijke wezen van de boom en als het ware zijn ziel, zoals het hemelse of het goede van de liefde en de naastenliefde het eigenlijke wezen of de ziel zelf van het geloof is; vandaar de uitbeelding. Dat de olie het hemelse of het goede van de liefde en naastenliefde betekent, kan door vele plaatsen uit het Woord bevestigd worden, maar daar hier de olijf genoemd wordt, zo mogen alleen enige plaatsen ter bevestiging met betrekking tot de olijf worden aangehaald.
Bij Jeremia:
‘Jehovah heeft uw naam genoemd een groene olijfboom, schoon van liefelijke vrucht’, (Jeremia 11:16);
hier wordt de Oudste of hemelse Kerk zo genoemd, welke de grondslag van de Joodse Kerk was; vandaar dat alle uitbeeldingen van deze Kerk op de hemelse dingen betrekking hadden, en door de hemelse dingen op de Heer.
Bij Hosea:
‘Zijn twijgen zullen uitlopen, en zijn eer zal zijn als de olijfboom, en hij zal een reuk hebben als van de Libanon’, (Hosea 14:7);
waar sprake is van de Kerk die geplant moet worden, van welke eer de olijfboom is, of het goede van de liefde en de naastenliefde; en de reuk als van de Libanon is de neiging tot het ware van het geloof uit dat goede. De Libanon staat voor de ceders, welke de geestelijke dingen of de waarheden van het geloof betekenen.
Bij Zacharia:
‘Twee olijfbomen naast de kandelaar, een ter rechterzijde van het oliekruikje, en een ter linkerzijde; dit zijn de twee zonen van de reine olie, staande naast de Heer van de ganse aarde’, (Zacharia 4:3, 11, 14);
hier staan de twee olijfbomen voor het hemelse en geestelijke, en dus voor de liefde, welke tot de hemelse kerk behoort, en voor de naastenliefde, welke tot de geestelijke Kerk behoort; deze Kerken zijn ter rechter en ter linkerzijde van de Heer; de kandelaar betekent hier de Heer, evenals hij in de Joodse Kerk de Heer uitbeeldde; de lampen de hemelse dingen, waaruit de geestelijke dingen voortkomen, zoals de lichtstralen of het licht uit de vlam.
Bij David:
‘Uw vrouw als een vruchtbare wijnstok aan de zijde van uw huis; uw zonen als olijfplanten’, (Psalm 128:3);
hier staat ‘de vrouw als een wijnstok’ voor de geestelijke Kerk; de zonen voor de waarheden van het geloof, welke olijfplanten genoemd worden, omdat zij uit de goedheden van de naastenliefde voortkomen.
Bij Jesaja:
‘Er zal een nalezing daarin overgelaten worden, als in de afschudding van een olijfboom, twee of drie vruchten in de top van de twijg’, (Jesaja 17:6);
waar sprake is van de overblijfselen bij de mens; olijven voor de hemelse overblijfselen.
Bij Micha:
‘Gij zult de olijf treden, en u met olie niet zalven; en most, en geen wijn drinken’, (Micha 6:15);
en bij Mozes:
‘Wijngaarden zult gij planten en bouwen, en geen wijn drinken; olijfbomen zult gij hebben in al uw landpalen, en gij zult u met olie niet zalven, (Deuteronomium 28:39, 40);
waar sprake is van de overvloed van leerstellingen betreffende de goedheden en waarheden van het geloof, welke zij, daar zij van dien aard waren, verwierpen. Uit deze plaatsen kan blijken, dat het blad het ware van het geloof betekent, en de olijfboom het goede van de naastenliefde; en dat iets dergelijks wordt aangeduid door het olijvenblad dat de duif in de mond droeg, dat wil zeggen, dat nu bij de mens van de Oude Kerk een klein weinig van het ware van het geloof uit het goede van de naastenliefde te voorschijn kwam.