Bible

 

Zefanja 2

Studie

   

1 Doorzoek u zelf nauw, ja, doorzoek nauw, gij volk, dat met geen lust bevangen wordt!

2 Eer het besluit bare (gelijk kaf gaat de dag voorbij), terwijl de hittigheid van des HEEREN toorn over ulieden nog niet komt; terwijl de dag van den toorn des HEEREN over ulieden nog niet komt.

3 Zoekt den HEERE, alle gij zachtmoedigen des lands, die Zijn recht werken! Zoekt gerechtigheid, zoekt zachtmoedigheid, misschien zult gij verborgen worden in den dag van den toorn des HEEREN.

4 Want Gaza zal verlaten wezen, en Askelon zal ter verwoesting wezen; Asdod zal men in den middag verdrijven, en Ekron zal uitgeworteld worden.

5 Wee den inwonenden van de landstreek der zee, den volken der Cheretim! Het woord des HEEREN zal tegen ulieden zijn, gij Kanaan, der Filistijnen land! en Ik zal u verdoen, dat er geen inwoner zal zijn.

6 En de landstreek der zee zal wezen tot hutten, uitgegraven putten der herders, en betuiningen der kudden.

7 En de landstreek zal wezen voor het overblijfsel van het huis van Juda, dat zij daarin weiden; des avonds zullen zij in de huizen van Askelon legeren, als de HEERE, hunlieder God, hen zal bezocht, en hun gevangenis zal gewend hebben.

8 Ik heb de beschimping van Moab gehoord, en de scheldwoorden der kinderen Ammons, waarmede zij Mijn volk beschimpt hebben, en hebben zich groot gemaakt tegen deszelfs landpale.

9 Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Moab zal zekerlijk zijn als Sodom, en de kinderen Ammons als Gomorra, een netelheide, en een zoutgroeve, en een verwoesting tot in eeuwigheid! De overigen Mijns volks zullen ze beroven, en het overige Mijns volks zal ze erfelijk bezitten.

10 Dat zullen zij hebben in plaats van hun hoogmoed; want zij hebben beschimpt, en hebben zich groot gemaakt tegen het volk van den HEERE der heirscharen.

11 Vreselijk zal de HEERE tegen hen wezen, want Hij zal al de goden der aarde doen uitteren; en een iegelijk uit zijn plaats zal Hem aanbidden, al de eilanden der heidenen.

12 Ook gij, Moren! zult de verslagenen van Mijn zwaard zijn.

13 Hij zal ook Zijn hand uitstrekken tegen het Noorden, en Hij zal Assur verdoen; en Hij zal Nineve stellen tot een verwoesting, droog als een woestijn.

14 En in het midden van haar zullen den kudden legeren, al het gedierte der volken; ook de roerdomp, ook de nachtuil zullen op haar granaatappelen vernachten; een stem zal in het venster zingen, verwoesting zal in den dorpel zijn, als Hij haar cederwerk zal ontbloot hebben.

15 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1158

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1158. Dat de woorden:

‘Van dezen zijn verspreid de eilanden van de natiën in hun landen, betekenen, dat door hen de godsdiensten van verschillende natiën ontstonden, en de eilanden bijzondere gebieden zijn, aldus bijzondere godsdiensten, welke nog verder verwijderd waren, en dat de landen hun algemene dingen zijn, blijkt uit de betekenis van de eilanden in het Woord. Tot hiertoe is gehandeld over hen, die een met de innerlijk overeenstemmende uiterlijke godsdienst hadden; door de zeven zonen van Jafet zijn diegenen aangeduid, die de ware innerlijke godsdienst dichter genaderd waren; door de zeven zonen van Gomer en die van Javan tevens, werden zij aangeduid, die verder van de ware innerlijke godsdienst afstonden; de eilanden van de natiën betekenen hen, die nog verder verwijderd zijn, en eigenlijk hen, die onderling in naastenliefde, maar toch in onwetendheid leefden, niets wetende over de Heer, over de leringen van het geloof van de Kerk, en over de innerlijke godsdienst, ofschoon zij toch een uiterlijke godsdienst hadden, die zij streng in ere hielden; dezen worden in het Woord eilanden genoemd, en vandaar wordt door eilanden in de innerlijke zin de verder afgelegen godsdienst aangeduid. Zij, die in de innerlijke zin van het Woord zijn, zoals de engelen, weten niet wat eilanden zijn, want zij hebben van dergelijke dingen geen voorstelling meer, maar in plaats van eilanden worden zij een verder afgelegen godsdienst gewaar, zoals de natiën buiten de Kerk die hebben. Op dezelfde wijze worden zij bij het woord:

‘eilanden’ de dingen in de Kerk zelf gewaar, die enigermate verwijderd zijn van de naastenliefde, zoals de vriendschap en de wellevendheid. De vriendschap is niet naastenliefde, en nog minder is de wellevendheid zoiets, maar zij zijn graden beneden de naastenliefde; hoe meer zij echter van de naastenliefde in zich hebben, des te meer zijn zij oprecht. Dat eilanden dergelijke betekenissen hebben, kan uit de navolgende plaatsen in het Woord blijken; bij Jesaja:

‘Zwijgt voor Mij, gij eilanden, en laat de volken de krachten vernieuwen, laat ze toetreden. De eilanden zagen het, en zij vreesden, de einden van de aarde beefden, zij naderden en kwamen toe’, (Jesaja 41:1, 5);

waar de eilanden staan voor de rechtschapen natiën buiten de Kerk, die haar uiterlijke godsdienst streng in ere hielden; de uiterste grenzen, waar nog een Kerk is, worden de einden van de aarde genoemd.

Ook bij Jesaja:

‘Hij zal niet verduisteren, en Hij zal niet verbreken, totdat Hij het recht op de aarde zal hebben besteld, en de eilanden wachten Zijn wet. Zingt Jehovah een nieuw lied, Zijn lof van het einde van de aarde, gij, die in de zee afdaalt, en al wat daarin is, de eilanden en hun inwoners; laat ze Jehovah heerlijkheid geven, en Zijn lof in de eilanden verkondigen’, (Jesaja 42:4, 10, 12). De eilanden staan hier ook voor de natiën buiten de Kerk, die in onwetendheid, eenvoud en rechtschapenheid leefden.

Bij dezelfde:

‘Hoort naar mij, gij eilanden, en luistert toe, gij volken van verre’, (Jesaja 49:1);

op dezelfde wijze voor deze natiën, die verder verwijderd zijn van de dienst van de Heer, en van de erkentenissen van het geloof, waarom er gezegd wordt:

‘van verre’.

Bij dezelfde:

‘Op Mij zullen de eilanden hopen, en op Mijn arm wachten’, (Jesaja 51:5);

voor dezelfden, omdat zij diegenen zijn, die in rechtschapenheid leven, wordt er gezegd:

‘op Mij zullen zij hopen, en op Mijn arm wachten’.

Bij Jeremia:

‘Hoort het Woord van Jehovah, gij natiën, en verkondigt het in de eilanden van verre’, (Jeremia 31:10);

voor dezelfden.

Bij Zefanja:

‘Vreselijk zal Jehovah over hen zijn, want Hij zal al de goden van de aarde doen uitteren, en voor Hem buigen zal ieder in zijn plaats, al de eilanden van de natiën’, (Zefanja 2:11);

eilanden der natiën voor de natiën, die verder van de erkentenissen van het geloof verwijderd zijn.

Bij David:

‘Jehovah regeert, de aarde verheuge zich, dat vele eilanden zich verblijden, rondom Hem zijn wolken en donkerheid, (Psalm 97:1, 2);

voor dezelfden; hun onwetendheid wordt hier op uitbeeldende wijze uitgedrukt door wolk en donkerheid, maar omdat zij in eenvoud en rechtschapenheid leven, wordt er gezegd:

‘rondom Hem’. Omdat de eilanden die dingen betekenen, welke verder verwijderd zijn, zijn ook Tarsis, Pul, Lud, Thubal en Javan - die de uiterlijke godsdiensten aanduiden - eilanden genoemd, (Jesaja 66:19);

voorts ook Kitthim, (Jeremia 2:10; Ezechiël 27:6). Wanneer de eilanden tegenover het land of tegenover de bergen worden gesteld, betekenen zij ook de waarheden van het geloof, omdat zij in de zee zijn, aldus leringen, die riten zijn.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl