Bible

 

Zacharia 1:2

Studie

       

2 De HEERE is zeer vertoornd geweest tegen uw vaderen.

Ze Swedenborgových děl

 

Ware Christelijke Religie # 643

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 853  
  

643. Dat het de toerekening van het goede en het boze is, die in het Woord daar waar zij wordt genoemd, bedoeld wordt, blijkt uit talloze plaatsen daar, die weliswaar eerder ten dele werden aangehaald, maar opdat het voor eenieder zeker wordt, dat er geen andere toerekening bestaat, zullen ook hier enige plaatsen uit het Woord worden aangevoerd. Deze zijn de volgende: De Zoon des Mensen zal komen, en alsdan zal hij eenieder vergelden naar zijn daden’, (Mattheüs 16:27);

‘Zij die de goedheden hebben gedaan, zullen uitgaan tot de opstanding van het leven, maar zij die de boosheden gedaan hebben, tot de opstanding van het gericht’, (Johannes 5:29);

‘Het Boek werd geopend, dat des levens is, en allen werden geoordeeld naar hun werken’, (Apocalyps 20:12-13);

Ziet, Ik kom haastiglijk, en Mijn loon is met Mij, om eenieder te geven naar zijn werk’, (Apocalyps 22:12); ‘Ik zal bezoeken naar zijn wegen, zijn werken zal Ik hem vergelden’, (Hosea 4:9; Zacharia 1:6; Jeremia 25:14; 32:19);

‘In de dag van Zijn toorn en van Zijn gerecht oordeel zal God eenieder vergelden naar zijn werken’, (Romeinen 2:5-6);

‘Wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat eenieder de dingen zal wegdragen, die door het lichaam zijn gedaan, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij boos’, (2 Corinthen 5:10). Er bestond geen andere wet van toerekening in het begin van de Kerk, en er zal geen andere bestaan aan haar einde. Dat er geen andere bestond in het begin van de Kerk, blijkt uit Adam en zijn echtgenote, namelijk dat zij verdoemd werden, aangezien zij kwaad hadden gedaan door te eten van de boom der kennis van het goede en het boze, (Genesis 2; 3). Dat er eveneens geen andere bestaan zal aan het einde van de Kerk, blijkt uit deze woorden van de Heer: ‘Wanneer de Zoon des Mensen komen zal in de heerlijkheid van Zijn Vader, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid; en Hij zal tot de schapen aan Zijn rechterhand zeggen: Komt, gij gezegenden, en bezit als erfenis het koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging van de wereld; want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen; Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen. Maar tot de bokken aan Zijn linkerhand zei Hij, omdat zij de goedheden niet gedaan hadden: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk de duivel en zijn engelen bereid is’, (Mattheüs 25:31 e.v.). Hieruit kan eenieder met open ogen zien, dat er een toekenning van het goede en het boze is, en dat er ook een toekenning van het geloof is, komt omdat de naastenliefde die tot het goede behoort, en het geloof dat tot het ware behoort, tezamen zijn in de goede werken; en dat, wanneer zij niet tezamen zijn, de werken niet goed zijn, zie de artikelen nrs. 373-377 hiervoor. Daarom zegt Jacobus: ‘Abraham, onze vader, is hij niet uit de werken gerechtvaardigd, als hij zijn zoon geofferd heeft op het altaar; ziet gij niet, dat het geloof samengewerkt heeft met de werken, en uit de werken het geloof als volmaakt erkend is; en de Schrift is vervuld is geworden, die zegt: ‘Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend’, (Brieven 2:21, 22, 23)

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.