Bible

 

Numeri 3:23

Studie

       

23 De geslachten der Gersonieten zullen zich legeren achter den tabernakel, westwaarts.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10093

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

10093. Die is bewogen en die is opgeheven; dat dit betekent wat is erkend en wat is doorvat, staat vast uit de betekenis van bewogen, wanneer dit wordt gezegd van de borst, dus levend gemaakt door de erkenning, nr. 10091; en uit de betekenis van opgeheven, namelijk het Goddelijk Hemelse, dat van de Heer alleen is en in de hemel en de Kerk wordt doorvat, waarover hierna.

Hoe het hiermee is gesteld, zal in het kort worden gezegd.

Er zijn twee rijken waaruit de hemelen zijn: het hemelse en het geestelijke.

Het Goddelijk Ware wordt in het geestelijk rijk erkend, maar in het hemels rijk wordt het doorvat.

De oorzaak dat dit zo is, is dat het Goddelijk Ware in het geestelijk rijk wordt opgenomen in het verstandelijk deel, maar in het hemels rijk in het wilsdeel.

Dat wat in het verstandelijk deel wordt opgenomen, wordt erkend genoemd en dat wat in het wilsdeel wordt opgenomen, wordt doorvat genoemd.

Dat eerstgenoemden ook alleen de erkenning van het Goddelijk Ware hebben en laatstgenoemden ook de doorvatting ervan, zie daarvoor de teksten die over beide rijken overvloedig zijn getoond in de nrs. 9277, 9596, 9684.

Wat betreft de opheffing: opheffing wordt datgene genoemd wat van Jehovah of van de Heer was en aan Aharon wordt gegeven ter wille van de uitbeelding; en omdat Aharon de Heer uitbeeldde ten aanzien van het Goddelijk Goede, nr. 9806, beeldde datgene wat werd opgeheven van de slachtoffers en aan Aharon werd gegeven, het Goddelijke vanuit de Heer en wordt eveneens de zalving genoemd, bij Mozes: ‘De borst der beweging en de schenkel der opheffing heb Ik genomen van met de zonen Israëls van hun dankoffers en heb die gegeven aan Aharon de priester en aan zijn zonen, tot een inzetting der eeuwigheid van met de zonen Israëls; deze de zalving van Aharon en de zalving van zijn zonen, van de vuuroffers van Jehovah, ten dage als Ik hen deed naderen om te bedienen het priesterschap voor Jehovah’, (Leviticus 7:34,35).

Dat er wordt gezegd de zalving, is omdat de zalving de inwijding is om de Heer uit te beelden ten aanzien van het Goddelijk Goede, zie de nrs. 9954, 10019.

Ook elders bij dezelfde: ‘Jehovah sprak tot Aharon: Zie Ik heb u gegeven de wacht van Mijn opheffingen, ten aanzien van alle heilige dingen van de zonen Israëls heb Ik ze u gegeven voor een zalving en aan uw zonen.

Aan u de opheffing van de gave ten aanzien van alle beweging van de zonen Israëls, alle vet der zuivere olie en alle vet van most en van koren, van de eerstelingen en ten aanzien van alle eerstelingen die zij Jehovah zullen geven, zullen van u zijn; ten aanzien van al het verbannene; alle opening van de baarmoeder ten aanzien van alle vlees, welke zij Jehovah zullen brengen, uit de eerstgeborenen van een os, van een schaap en van een geit, het vlees zal van u zijn, zoals de borst der beweging en zoals de rechterschenkel; alle opheffing van de heilige dingen.

Gij zult geen deel en erfenis hebben in het land, omdat Jehovah het deel en de erfenis voor u is en verder alle opheffing van de tienden en van de gaven, welke zijn gegeven aan de Levieten’, (Numeri 18:8,11-20,28,29).

Hieruit blijkt wat de opheffingen zijn, namelijk dat zo alle dingen werden genoemd die van Jehovah, dat wil zeggen, van de Heer zijn.

En omdat de Levieten uitbeeldden de Goddelijke waarheden in de hemel en in de Kerk van dienst was aan het Goddelijk Goede, werden die ook aan Aharon gegeven in de plaats van alle eerstgeborenen, die van Jehovah, dat wil zeggen, van de Heer waren, over wie het volgende bij Mozes: ‘Ik heb de Levieten genomen uit het midden van de zonen Israëls, in plaats van alle eerstgeborene, de opening van de baarmoeder, van de zonen Israëls, opdat de Levieten van Mij zijn, omdat al het eerstgeborene van Mij is en omdat de Levieten aan Mij zijn gegeven, heb Ik hen als gaven gegeven aan Aharon en aan zijn zonen’, (Numeri 3:12,13; 8:16-18).

Opheffingen worden de gaven genoemd die aan Jehovah, dat wil zeggen, aan de Heer, werden gegeven van met de zonen Israëls; maar er wordt verstaan dat zij zijn van Jehovah, niet krachtens enige gave, maar krachtens het bezit, aangezien al het heilige of Goddelijke bij de mens, niet is van de mens, maar van de Heer bij Hem.

Dat al het goede en het ware, dus al het heilig Goddelijke is uit de Heer God en niets uit de mens, is in de Kerk bekend.

Daaruit blijkt, dat het vanwege de schijn is, dat het door de mens gegeven wordt genoemd, daarom wordt er ook in het gelijk daaropvolgende gezegd: ‘Omdat een opheffing deze en een opheffing zal het zijn van met de zonen Israëls, een opheffing die voor Jehovah’, waarmee wordt aangeduid dat de opheffing door de zonen Israëls een opheffing van Jehovah is, dus het door hen gegevene, een door de Heer gegevene is.

Daaruit blijkt wat de opheffing is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl