Bible

 

Numeri 21:5

Studie

       

5 En het volk sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte, opdat wij sterven zouden in de woestijn? Want hier is geen brood, ook geen water, en onze ziel walgt over dit zeer lichte brood.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3424

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3424. Dat de woorden ‘de knechten van Izaäk groeven in het dal en zij vonden daar een put van levende wateren’ het Woord betekenen ten aanzien van de letterlijke zin, waarin de innerlijke zin is, blijkt uit de betekenis van ‘graven in het dal’, namelijk lager, dieper zoeken daarnaar, waar de waarheden zijn; want graven is zoeken en het dal is het lagere, nrs. 1723, 3417;

en uit de betekenis van de levende wateren, namelijk het Woord, waarin de Goddelijke waarheden zijn, dus het Woord ten aanzien van de letterlijke zin, waarin de innerlijke zin is. Dat het Woord een fontein wordt genoemd en wel ‘een fontein van de levende wateren’ is bekend. Dat het Woord ook een put wordt genoemd, komt omdat de zin van de letter naar verhouding van dien aard is en omdat het Woord met betrekking tot de geestelijken niet een fontein maar een put is, zie de nrs. 2702, 3096. Aangezien het dal datgene is wat lager is, of wat hetzelfde is, wat uiterlijker is en de fontein in het dal gevonden werd en de letterlijke zin de lagere of uiterlijke zin van het Woord is, daarom is het de letterlijke zin die bedoeld wordt; maar omdat daarin de innerlijke zin is, dat wil zeggen, de hemelse en Goddelijke zin, worden haar wateren levend genoemd, zoals ook de wateren, die uitvloten van onder de dorpel van het Nieuwe Huis, bij Ezechiël:

‘En het zal geschieden, alle levende ziel, die kruipt, overal waarheen de rivier komt, zal leven; en er zal zeer veel vis zijn, omdat deze wateren daarheen komen en zij zullen gezond worden en alles leeft waarheen de rivier komt’, (Ezechiël 47:8, 9), waar de rivier het Woord is; ‘de wateren die alles doen leven’ zijn de Goddelijke waarheden die daarin zijn; de vissen zijn de wetenschappelijke dingen, nrs. 40, 991.

Dat het Woord van de Heer van dien aard is, dat het de dorstende, dat wil zeggen, de het leven begerende, het leven geeft en dat het de fontein is, waarvan de wateren levend zijn, leert de Heer ook bij Johannes:

‘Jezus zei aan de vrouw uit Samaria aan de put van Jakob: Indien gij de gave Gods zou kennen en wie Hij is die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd en Hij zou u het levende water gegeven hebben; zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, die zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven’, (Johannes 4:10, 14). Dat het Woord levend is en dus het leven geeft, komt daarvandaan, omdat daarin in de hoogste zin over de Heer gehandeld wordt en in de binnenste zin over Zijn rijk, waarin de Heer alles is. En omdat dit zo is, is het het leven zelf, dat in het Woord is en dat in de gemoederen van diegenen vloeit, die het Woord met heiligheid lezen; dit is de reden, dat de Heer van Zichzelf zegt ten aanzien van het Woord dat van Hem uitgaat, dat Hij ‘de fontein van water, springende tot in het eeuwige leven’ is, zie nr. 2702.

Dat het Woord van de Heer ook fontein genoemd wordt en eveneens put wordt genoemd, blijkt bij Mozes:

‘Israël zong dit gezang: Spring op, gij put, antwoordt hem; de put, vorsten hebben hem gegraven, de eersten des volks hebben hem gegraven voor de Wetgever, met hun staven’, (Numeri 21:17, 18);

deze woorden werden uitgesproken aan de plaats Beer, dat wil zeggen aan de plaats van de put; dat hier door de put het Woord van de Oude Kerk wordt aangeduid, nr. 2897, blijkt duidelijk uit wat hieraan voorafgaat; de vorsten zijn de voornaamste waarheden, waaruit dat Woord bestond; dat de vorsten de voornaamste waarheden zijn, zie de nrs. 1482, 2089;

de eersten des volks zijn de lagere waarheden, zoals die welke in de letterlijke zin liggen, nrs. 1259, 1260, 2928, 3295;

dat de Wetgever de Heer is, blijkt duidelijk; de staven zijn de machten die in de waarheden liggen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl