Bible

 

Numeri 18:15

Studie

       

15 Al wat de baarmoeder opent, van alle vlees, dat zij den HEERE zullen brengen, onder de mensen, en onder de beesten, zal het uwe zijn; doch de eerstgeborenen der mensen zult gij ganselijk lossen; ook zult gij lossen der eerstgeborenen der onreine beesten.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9223

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9223. De eerstelingen van uw koren en de eerstelingen van uw wijn, zult gij niet vertragen; dat dit betekent dat omdat alle goedheden en waarheden uit de Heer zijn, die aan Hem moeten worden toegekend en niet aan zichzelf, dit staat vast uit de betekenis van de eerstelingen, dus die dingen die op de eerste plaats zullen zijn en dus de belangrijkste van alle zijn, waarover hierna; uit de betekenis van het koren, te weten het goede van het ware van het geloof, nrs. 5295, 5410, 5959; en uit de betekenis van de wijn, namelijk het ware van het goede, nrs. 1798, 6377; en uit de betekenis van niet vertragen, wanneer over het goede en het ware van het geloof wordt gehandeld, dus toekennen vanuit de aandoening, want dat wat niet traag maar haastig plaatsvindt, komt voort uit de aandoening van de liefde, nrs. 7695, 7866; dat het is toekennen aan de Heer, komt omdat de eerstelingen, zoals eveneens de eerstgeboorten, aan Jehovah werden gegeven en door Jehovah aan Aharon en diens zaad; en onder Jehovah wordt in het Woord de Heer verstaan, nrs. 1736, 2921, 3023, 3035, 5663, 6303, 6945, 6956, 8274, 8864; en daarom wordt, aangezien de eerstelingen van het koren en van de wijn de goedheden en de waarheden van het geloof zijn, verstaan, dat die dingen aan de Heer moeten worden toegekend, omdat zij uit Hem zijn.

Dat alles van het denken en van het willen bij de mens invloeit, zie de nrs. 2886-2888, 3142, 3147, 4151, 4249, 5119, 5147, 5150, 5259, 5482, 5649, 5779, 5854, 5893, 6027, 6982, 6985, 6996, 7004, 7055, 7056, 7058, 7270, 7343, 8321, 8685, 8701, 8717, 8728, 8823, 8864, 9110, 9111; en hetzelfde uit ondervinding, nrs. 6053-6058, 6189-6215, 6307-6327, 6466-6495, 6598-6626.

De eerstelingen die aan de Heer moesten worden geofferd, waren de eerstelingen van de oogst en de eerstelingen van de wijnoogst en verder de eerstelingen van het scheren en ook de eerstelingen van de vrucht.

De eerstelingen van de oogst waren de geroosterde en de groene aren en verder een schoof die gewiegeld moest worden en daarna de dingen van de dorsvloer, die koeken waren; de eerstelingen van de wijnoogst echter waren de eerstelingen van de wijn, de most en de olie en behalve die waren er de eerstelingen van het scheren van het kleinvee en eveneens de eerstelingen van de vrucht; deze werden geofferd in een korf.

Bovendien werden ook alle eerstgeboorten aan de Heer geofferd en met deze werden de eerstgeborenen van de mensen verlost, verder eveneens de eerstgeboorten van de beesten, die niet als slachtoffers werden geofferd, zoals die van de ezels, de muildieren, de paarden en eendere dieren.

De eerstelingen en de eerstgeboorten werden aan Jehovah geofferd en door Jehovah gegeven aan Aharon en diens zaad, omdat Aharon en zijn zonen, die het ambt van hogepriester vervulden, de Heer uitbeeldden.

Onder de eerstelingen van het koren en van de wijn in dit vers worden alle eerstelingen van de oogst en van de wijnoogst verstaan, waarover nu hiervoor is gehandeld; want in de oorspronkelijke taal wordt gezegd de volheid van het koren en de traan van de wijn; de volheid is de rijpe en eveneens de verzamelde oogst en de tranen zijn de dingen die men laat druppelen.

Wat de eerstelingen in het bijzonder uitbeeldden – want alle inzettingen en rituelen die aan de zonen Israëls waren bevolen door de Heer, beeldden de innerlijke dingen van de Kerk uit - dit kan vaststaan uit de afzonderlijke dingen, waarvan de eerstelingen werden gegeven, in de innerlijke zin beschouwd; dat het koren het goede van het geloof is en de wijn het ware van het geloof, zie in de eerder aangehaalde plaatsen.

Dat de eerstelingen aan Jehovah zouden worden gegeven, betekende dat het het eerste van de Kerk zou zijn om alle goedheden en waarheden van het geloof aan de Heer toe te kennen en niets aan zichzelf.

Toekennen aan de Heer is weten, erkennen en geloven dat die dingen uit de Heer zijn en niets ervan uit zichzelf, want zoals eerder is getoond, alles van het geloof is uit de Heer.

Dat de eerstelingen dit betekenen, komt omdat de eerstelingen offeranden en gaven waren, die de dankzeggingen waren voor de opbrengst en de erkenning van de zegeningen uit Jehovah, dat wil zeggen, uit de Heer, dus de erkenning dat alle dingen uit Hem zijn; in de innerlijke zin de erkenning van de goedheden en waarheden van het geloof, die worden aangeduid met de oogst, het koren, de olie, de most, de wijn, de wol en de vruchten, waarvan de eerstelingen werden gegeven; zie over de eerstelingen (Exodus 23:19; 34:26; Leviticus 23:10,11,20; Numeri 15:19-21; 18:12,13; Deuteronomium 18:4; 26:1-11); het eendere wordt aangeduid met de eerstelingen bij (Ezechiël 20:40; Micha 7:1,2).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 6996

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

6996. Zend, ik bid U, door een hand moge Gij zenden; dat dit betekent dat het Goddelijk Ware van het Goddelijk Menselijke voortgaande, indirect zal worden uitgesproken, staat vast uit de uitbeelding van Mozes, die deze dingen zegt; dus de Heer ten aanzien van het Woord, dat wil zeggen, ten aanzien van het Goddelijk Ware, nr. 6752; uit de betekenis van zenden, wanneer het ten aanzien van de Heer wordt gezegd, namelijk voortgaan, nrs. 2397, 4710; en uit de betekenis van door een hand zenden, namelijk door een ander aan wie de macht zal worden gegeven, namelijk om uit te spreken het Goddelijk Ware, van het Goddelijk Menselijke voortgaande van de Heer; en omdat het is door een ander aan wie de macht is gegeven, is het indirect of door middel van die ander.

Eerder, in de nrs. 6982, 6985, is getoond dat het Goddelijk Ware, rechtstreeks voortgaande van het Goddelijk Menselijke van de Heer, door geen mens en zelfs niet door een engel, gehoord en doorvat kan worden; daarom moet er, opdat het wel gehoord en doorvat zal worden, een bemiddeling zijn en die bemiddeling vindt plaats door de hemel en daarna door de engelen en dan door de geesten die bij de mens zijn; dit kan men daaruit klaarblijkend weten, dat de mens zelfs niet de geesten die bij hem zijn, met elkaar kan horen spreken; en als hij het zou horen, dan zou hij het niet kunnen doorvatten; de oorzaak hiervan is dat de spraak van de geesten zonder menselijke woorden is en de universele spraak van alle talen is; en verder, de geesten kunnen niet de engelen horen en indien zij die wel zouden kunnen horen, dan zouden zij het niet doorvatten, want de spraak van de engelen is nog universeler; ja zelfs kunnen de engelen van de binnenste hemel nog minder gehoord en doorvat worden, omdat hun spraak niet een spraak van ideeën is, maar er een is van aandoeningen die van de hemelse liefde zijn.

Wanneer deze spraken zo ver van de mens afstaan dat zij in het geheel niet door hem kunnen worden gehoord, noch doorvat, wat dan niet, om zo te zeggen, de Goddelijke spraak, die oneindig boven de spraken in de hemelen is; de Goddelijke spraak wordt er gezegd, maar verstaan wordt het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Menselijke van de Heer voortgaande; daar dit zo is, kan het vaststaan dat het Goddelijk Ware van de Heer voortgaande, om gehoord en doorvat te worden, tot de mens moet overgaan door bemiddeling; de laatste bemiddeling is door de geest die bij de mens is, die invloeit òf in zijn gedachten, òf door een levende stem.

Dat het Goddelijk Ware dat rechtstreeks voortgaat van de Heer, niet gehoord noch doorvat kan worden, blijkt ook uit de overeenstemmingen en de uitbeeldingen daaruit, namelijk dat de dingen die de mens spreekt, zich geheel anders vertonen bij de geesten en dat de dingen die de geesten spreken, zich geheel anders vertonen bij de engelen, zoals kan vaststaan uit de geestelijke zin van het Woord en de letterlijke zin ervan, namelijk dat de letterlijke zin, die aan de mens is aangepast, aanduidend en uitbeeldend is voor de dingen die in de geestelijke zin zijn; wanneer deze zin niet doorvat kan worden door de mens dan alleen voor zoveel als die wordt voorgesteld en uiteengezet door zulke zaken die van de wereld en van de natuur zijn en te minder de zin van de engelen, wat dan niet het Goddelijk Ware dat rechtstreeks voortgaat van het Goddelijke van de Heer, dat oneindig boven het verstand van de engelen is en ook niet in de hemel te doorvatten is, tenzij voor zoveel als het door de hemel heengaat en zo een vorm aantrekt die is aangepast aan en overeenkomt met de doorvatting van hen die daar zijn; wat plaatsvindt door een wonderbaarlijke en nooit door iemand te begrijpen invloeiing.

Deze dingen zijn gezegd opdat men kan weten dat het van de Heer voortgaande Goddelijk Ware niet door iemand gehoord noch doorvat kan worden, tenzij door bemiddelingen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl