Bible

 

Numeri 14:10

Studie

       

10 Toen zeide de ganse vergadering, dat men hen met stenen stenigen zoude. Maar de heerlijkheid des HEEREN verscheen in de tent der samenkomst, voor al de kinderen Israels.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4402

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4402. En noemde het El Elohee Israël; dat dit betekent vanuit het Goddelijk Geestelijke, namelijk de innerlijke eredienst, staat vast uit de betekenis van El Elohee, waarover hierna; en uit de betekenis van Israël, namelijk het geestelijke, nrs. 4286, 4292. Met wat van vers 17 van dit hoofdstuk tot hiertoe is gezegd, is het als volgt gesteld: in dit hoofdstuk wordt in de hoogste zin gehandeld over de Heer, hoe Hij Zijn Natuurlijke Goddelijk heeft gemaakt; maar omdat die dingen, die in de hoogste zin over de Heer zijn, de denkvoorstellingen van de mens te boven gaan, want het zijn Goddelijke dingen, zo mag het worden toegelicht door zulke dingen die dichter in het bereik van de ideeën vallen, namelijk door dit, hoe de Heer het natuurlijke van de mens wederverwekt; er wordt hier immers in de innerlijke zin ook gehandeld over de wederverwekking van de mens ten aanzien van zijn natuurlijke, want de wederverwekking van de mens is het beeld van de verheerlijking van de Heer, nrs. 3138, 3212, 3296, 3490;

de Heer immers heeft Zich overeenkomstig de Goddelijke orde verheerlijkt, dat wil zeggen, Goddelijk gemaakt en overeenkomstig een zodanige orde verwekt Hij ook de mens weder, dat wil zeggen, maakt Hij hem hemels en geestelijk; hier wordt daarover gehandeld hoe Hij hem geestelijk maakt, want Israël betekent de geestelijke mens. De geestelijke mens is niet de innerlijk redelijke mens, maar de innerlijk natuurlijke. Het is de innerlijk redelijke mens die de hemelse wordt genoemd. Welk verschil er is tussen de hemelse en de geestelijk mens, werd eerder meerdere malen gezegd; de mens wordt daardoor geestelijk, dat bij hem de ware dingen met het goede worden verbonden, dat wil zeggen, die dingen die van het geloof zijn, met die dingen die van de naastenliefde zijn en wel in zijn natuurlijke. Daar worden eerst de uiterlijke ware dingen met het goede verbonden en daarna de innerlijke ware dingen; over de verbinding van de uiterlijke ware dingen in het natuurlijke werd in dit hoofdstuk gehandeld van vers 1-17; en over de verbinding van de innerlijke ware dingen met het goede van vers 17 tot het einde. De innerlijke ware dingen worden op geen andere wijze met het goede verbonden dan door de verlichting die door de innerlijke mens in de uiterlijke invloeit; vanuit die verlichting vertonen zich de Goddelijke ware dingen niet anders dan op algemene wijze, vergelijkenderwijs evenals ontelbare objecten zich aan het oog vertonen zoals één duister iets zonder onderscheid; deze verlichting waar vanuit de ware dingen niet anders dan op algemene wijze verschijnen, werd aangeduid door de woorden van Ezau tot Jakob:

‘Laat mij, ik bid u, met u stellen van het volk met mij’, en door het antwoord van Jakob:

‘Waartoe dit; laat mij genade vinden in uw ogen’, waarover de nrs. 4385, 4386.

Dat de geestelijke mens betrekkelijk in het duister is zie de nrs. 2708, 2715, 2716, 2718, 2831, 2849, 2935, 2937, 3241, 3246, 3833; het is deze geestelijke mens die door Israël wordt uitgebeeld, nr. 4286; een geestelijk mens wordt diegene genoemd uit hoofde hiervan dat het licht van de hemel, waarin het inzicht en de wijsheid is, invloeit in die dingen die zijn van het licht van de wereld, bij de mens en bewerkt dat die dingen die van het licht van de hemel zijn, worden uitgebeeld in deze dingen die van het licht van de wereld zijn en dat zij dus zo overeenstemmen. Want het geestelijke is, in zich beschouwd, het Goddelijk Licht zelf dat uit de Heer is, dus het inzicht van het ware en de wijsheid daaruit; maar dat licht valt bij de geestelijke mens in die dingen die van het geloof van hem zijn en waarvan hij gelooft dat het ware dingen zijn, terwijl het bij de hemelse mens in het goede van de liefde valt. Maar deze dingen zijn, hoewel die helder zijn voor diegenen die in het licht van de hemel zijn, toch duister voor hen die in het licht van de wereld zijn, dus voor de meesten heden en misschien wel zo duister dat zij nauwelijks verstaan kunnen worden; omdat evenwel in de innerlijke zin over deze dingen wordt gehandeld en zij zodanig zijn, mag er niet van worden afgezien ze te openen; de tijd zal komen, wanneer er verlichting is. Dat het altaar El Elohee Israël werd genoemd en daarmee de innerlijke eredienst vanuit het Goddelijk Geestelijke werd aangeduid, komt omdat El Elohee in de hoogste zin hetzelfde is als het Goddelijk Geestelijke en in de uitbeeldende zin de geestelijke Kerk van de Heer, of wat hetzelfde is, de mens die zodanig is, zie de nrs. 4286, 4292. El Elohee betekent in de oorspronkelijke taal God God en strikt naar de woorden genomen God der goden. In het Woord wordt Jehovah of de Heer op zeer veel plaatsen El genoemd in het enkelvoud, ook Eloah, en Hij wordt ook Elohim in het meervoud genoemd, soms het een en het ander in een en hetzelfde vers of in een en dezelfde reeks; wie de innerlijke zin van het Woord niet weet, kan niet weten waarom dit zo is; dat El iets anders insluit en Eloah iets anders en ook iets anders Elohim, kan eenieder hieruit opmaken dat het Woord Goddelijk is, dat wil zeggen, aan het Goddelijke zijn oorsprong ontleent en dat het vandaar naar alle woorden, ja zelfs naar het allerkleinste haaltje is geïnsprireerd. Wat El insluit, wanneer het genoemd wordt en wat Elohim, kan vaststaan uit wat eerder hier en daar is getoond, namelijk dat El en Elohim of God wordt gezegd, wanneer gehandeld wordt over het ware; zie de nrs. 709, 2586, 2769, 2807, 2822, 3921, 4287;

vandaar komt het dat door El en Elohim in de hoogste zin het Goddelijk Geestelijke wordt aangeduid, want dit is hetzelfde als het Goddelijk Ware, maar met dit verschil dat door El wordt aangeduid het ware met de wil en met de daad, wat hetzelfde is als het goede van het ware, nrs. 4337, 4353, 4390; gezegd wordt Elohim in het meervoud, omdat onder het Goddelijk Ware alle ware dingen worden verstaan die uit de Heer zijn; vandaar worden ook de engelen soms in het Woord Elohim of goden genoemd, nr. 4295, zoals ook uit de hierna aangevoerde plaatsen zal blijken. Omdat nu El en Elohim in de hoogste zin de Heer betekenen ten aanzien van het ware, betekenen zij Hem ook ten aanzien van de macht, want het is het ware waaraan macht wordt toegekend; het goede immers handelt door het ware, wanneer het macht uitoefent, nrs. 3091, 4015; daarom wordt dan ook de Heer, waar in het Woord over de macht vanuit het ware wordt gehandeld, El en Elohim of God genoemd; vandaar komt het ook dat El in de oorspronkelijke taal eveneens de machtige betekent. Dat in het Woord gezegd wordt El en Elohim waar over het Goddelijk Geestelijke wordt gehandeld, of wat hetzelfde is, over het Goddelijk Ware en vandaar over de Goddelijke Macht, kan verder nog uit de volgende plaatsen vaststaan; bij Mozes:

‘God zei tot Israël in de gezichten des nachts: Ik, God der goden uws vaders, vrees niet van af te trekken naar Egypte, omdat Ik u aldaar tot een grote natie zal stellen’, (Genesis 46:2, 3);

omdat daar tot Israël wordt gesproken, die Hij tot een grote natie zal stellen en dus over het ware en de macht ervan gehandeld wordt, zo wordt gezegd El Elohee, wat in de naaste zin betekent God der goden; dat Elohim in de naaste zin de goden betekent, omdat daarvan wordt gesproken met betrekking tot de ware dingen en de macht daaruit, blijkt ook duidelijk bij dezelfde:

‘Jakob bouwde aldaar een altaar en noemde de plaats El-Beth-El, omdat de Elohim hem daar waren onthuld, als hij van voor zijn broeder vlood’, (Genesis 35:7);

en elders bij dezelfde:

‘Jehovah uw God, Hijzelf de God der goden en de Heer der Heren, God (El) groot, machtig en vreselijk’, (Deuteronomium 10:17);

waar God der goden wordt uitgedrukt door ‘Elohee Elohim en daarna God door El, aan wie grootheid en macht wordt toegeschreven.

Bij David:

‘Een groot God (El) is Jehovah en een groot Koning boven alle goden (Elohim), in wiens hand de doorvorsingen der aarde zijn en de sterkten der bergen zijn Zijne’, (Psalm 95:3, 4);

daar wordt gezegd God of El, omdat er gehandeld wordt over het Goddelijk Ware en de Macht daaruit, verder wordt er gezegd goden, omdat gehandeld wordt over de ware dingen die daaruit zijn; want koning betekent in de innerlijke zin het ware, nrs. 1672, 2015, 2069, 3009, 3670; hieruit staat vast wat ‘de grote Koning boven alle goden’ behelst; de ‘doorvorsingen der aarde’ zijn ook de ware dingen van de Kerk, die de sterkten der bergen worden genoemd vanwege de macht vanuit het goede.

Bij dezelfde:

‘Wie in de hemel zal zich met Jehovah vergelijken, zich met Jehovah gelijkstellen onder de zonen der goden (Elohim), een vermogende God (El) in de verborgenheid der heiligen, Jehovah God Zebaoth, wie is sterk als Gij, o Jah’, (Psalm 89:7-9);

daar staan de zonen der goden of Elim voor de Goddelijke Ware dingen en dat daaraan macht wordt toegekend, blijkt duidelijk, want er wordt gezegd ‘vermogende God (El), Jehovah God der heirscharen, wie is sterk als Gij’. Evenzo elders bij dezelfde:

‘Geeft Jehovah zonen der goden, geeft Jehovah heerlijkheid en sterkte’, (Psalm 29:1).

Bij Mozes:

‘Zij vielen op hun aangezichten en zeiden: God der goden (El Elohee), der geesten van alle vlees’, (Numeri 16:22).

Bij David:

‘Ik heb gezegd: Gij zijt goden (Elohim) en zonen des Allerhoogste, gij allen’, (Psalm 82:6; Johannes 10:34), waar zij goden worden genoemd naar de ware dingen, want de zonen zijn de ware dingen, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2628, 3373, 3704.

Bij dezelfde:

‘Belijdt de God der goden (Elohee Elohim), belijdt de Heer der heren’, (Psalm 136:2, 3).

Bij Daniël:

‘De koning zal doen naar zijn welgevallen en hij zal zich verhovaardigen en zich verhogen boven alle god (El) en boven de God der goden (El Elohim) zal hij wonderlijke dingen spreken’, (Daniël 11:36). Hieruit blijkt dat El Elohee in de naaste zin de God der goden is en dat in de innerlijke zin van goden wordt gesproken met betrekking tot de ware dingen die uit de Heer zijn. Dat gezegd wordt El of God in het enkelvoud waar gehandeld wordt over de macht die vanuit het Goddelijk Ware is, of wat hetzelfde is, vanuit het Goddelijk Geestelijke van de Heer, kan uit de volgende plaatsen vaststaan; bij Mozes:

‘Mijn hand zij voor God (El) om met ulieden het boze te doen’, (Genesis 31:29);

en elders:

‘En niet voor God (El) de hand’, (Deuteronomium 28:32);

en bij Micha:

‘En voor God (El) de hand’, (Micha 2:1). ‘Voor God de hand’, is dat er macht zij; dat de hand de macht is, zie de nrs. 878, 3387;

en dat de hand wordt gezegd met betrekking tot het ware, nr. 3091.

Bij David:

‘Ik zal Zijn hand in de zee zetten en in de rivieren Zijn rechterhand; Hij zal Mij noemen: Mijn Vader Gij, Mijn God (El), de rotssteen Mijns heils’, (Psalm 89:26, 27), waar over de macht vanuit de ware dingen wordt gesproken.

Bij dezelfde:

‘De goddeloze zegt in zijn hart: God (El) heeft het vergeten Hij heeft Zijn aangezichten verborgen, Hij ziet niet bij voortduur; sta op Jehovah God (El), hef Uw hand op, waarom veracht de goddeloze God (Elohim)’, (Psalm 10:10-13) evenzo.

Bij dezelfde:

‘Jehovah, mijn rotssteen en mijn burg en mijn uithelper, mijn God (El), mijn rots’, (Psalm 18:3) waar het gaat over de macht.

Bij Jesaja:

‘Een Knaap is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, op wiens schouder is de heerschappij; Zijn naam zal genoemd worden: Wonderlijk, Raad, God (El), Machtig, Vader der eeuwigheid, Vorst des vredes’, (Jesaja 9:5).

Bij dezelfde:

‘Ziet, de God (El) mijns heils, ik zal vertrouwen en niet vrezen, omdat Hij mijn sterkte is’, (Jesaja 12:2).

Bij dezelfde:

‘Ik, God (El), ook sinds de dag, Ik Zelf en niemand die uit Mijn hand ontrukt, Ik doe, en wie zal het herroepen’, (Jesaja 43:12, 13) ook daar over de macht.

Bij Jeremia:

‘Grote, machtige God (El) wiens naam is Jehovah der heirscharen’, (Jeremia 32:18). In het tweede Boek van Samuël:

‘Met mijn God (El) zal ik over een muur springen, God (El), Zijn weg is ongerept, de rede van Jehovah is zuiver; wie is God (El), behalve Jehovah; wie is een rotssteen, behalve onze God (Elohim); God (El) is de sterkte van mijn toevlucht’, (2 Samuël 22:30-33).

Bij Mozes:

‘God (El) is niet een man, dat Hij liegen zou, of een zoon des mensen, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het gezegd hebben en niet doen; of gesproken hebben en het niet bestendig maken; Hij heeft hen uit Egypte uitgevoerd, als de sterkten des eenhoorns is Hij voor hem; te dien tijde zal tot Jakob en Israël gezegd worden wat God (El) gedaan heeft’, (Numeri 23:19, 21-23);

waar over de innerlijke zin over de macht van het ware wordt gesproken.. En bij dezelfde:

‘God (El), die hem uit Egypte heeft uitgevoerd, als de sterkten des eenhoorns voor hem; Hij zal de natiën, zijn vijanden, verteren en hun beenderen breken en zijn pijlen verbrijzelen’, (Numeri 24:8);

dat de hoornen en de sterkten van de eenhoorn de macht van het ware vanuit het goede betekenen, zie nr. 2832, behalve nog op vele andere plaatsen. Omdat in het Woord de meest dingen ook een tegenovergestelde zin hebben, hebben dat ook zo ‘god en goden’, die zo genoemd worden wanneer over het valse en over de macht vanuit het valse wordt gehandeld, zoals bij Ezechiël:

‘Toespreken zullen hem de goden (Elim) der sterken in het midden der hel’, (Ezechiël 32:21).

Bij Jesaja:

‘Gij hebt u verhit in de goden (Elim) onder alle groene boom’, (Jesaja 57:5), waar gezegd wordt goden vanwege de valse dingen; evenzo elders. Vervolg over de Grootste Mens en over de overeenstemming; hier over de overeenstemming met het oog en met het licht.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4353

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4353. En kuste hem; dat dit de innerlijke verbinding vanuit de liefde betekent, staat vast uit de betekenis van kussen, namelijk de verbinding vanuit liefde, nrs. 3573, 3574, 4215; hier de innerlijke verbinding. In dit vers wordt in het algemeen gehandeld over de verbinding van het Goddelijk Goede van het Natuurlijke, dat Ezau is, met het ware daar, dat Jakob is; in hetgeen volgt wordt echter over de verbinding in het bijzonder gehandeld. Wat die verbinding zelf aangaat, deze is het die de wederverwekking bij de mens maakt, want de mens wordt daardoor wederverwekt dat de ware dingen bij hem met het goede worden verbonden, dat wil zeggen, dat die dingen die van het geloof zijn, worden verbonden met die dingen die van de naastenliefde zijn; het proces wordt hier en in wat volgt ten volle beschreven. Er wordt weliswaar over de Heer gehandeld, hoe Hij Zijn Natuurlijke Goddelijk had gemaakt en dus hoe Hij het Goddelijk Goede had verenigd met het ware in het natuurlijke; maar omdat de wederverwekking van de mens het beeld van de verheerlijking van de Heer is, nrs. 3138, 3212, 3296, 3490, zo wordt ook in de innerlijke zin tevens daarover gehandeld; en omdat de wederverwekking in de idee van de mens kan vallen, maar niet zozeer de verheerlijking van de Heer, daarom mag deze door eerstgenoemde worden toegelicht. Uit wat werd ontvouwd, blijkt duidelijk dat de verbinding van het goede met de ware dingen, waardoor de wederverwekking plaatsvindt, steeds innerlijker en innerlijker voortgaat, dat wil zeggen dat de ware dingen geleidelijk innerlijker met het goede verbonden worden; want het einddoel van de wederverwekking is dat de innerlijke mens met de uiterlijke wordt verbonden, dus de geestelijke door het redelijke met het natuurlijke; zonder de verbinding van de een en de ander is er geen wederverwekking; ook kan die verbinding niet plaatsvinden voordat het goede eerst met de ware dingen in het natuurlijke verbonden is; het natuurlijke immers zal het vlak zijn en de dingen die in het natuurlijke zijn, zullen overeenstemmen; dit is de oorzaak waarom, wanneer het natuurlijke wordt wederverwekt, de verbinding van het goede met de ware dingen geleidelijk innerlijker wordt; want het geestelijke verbindt zich eerst met die dingen die de binnenste zijn in het natuurlijke en daarna door deze met die dingen die uiterlijker zijn. Ook kan het innerlijke van de mens zich niet verbinden met zijn uiterlijke, tenzij het ware in dit uiterlijke het goede van het ware wordt, dat wil zeggen, het ware met de wil en met de daad, nr. 4337; dan immers kunnen zij voor het eerst verbonden worden, want de Heer vloeit bij de mens in door de innerlijke mens en wel door het goede daar; het goede daar kan met het goede in de uiterlijke mens verbonden worden, niet echter het goede met het ware rechtstreeks; hieruit kan vaststaan dat het ware bij de mens eerst het ware met de wil en met de daad moet worden, dat wil zeggen, het goede van het ware, voordat de verbinding van het redelijke met het natuurlijke, of van de innerlijke mens met de uiterlijke, kan plaatsvinden. Hoe echter het ware het goede van het ware wordt, kan voor eenieder duidelijk zijn die daarop let; al het Goddelijk Ware schouwt deze twee geboden, namelijk God lief te hebben boven alle dingen en de naaste zoals zichzelf; het zijn die geboden waaruit de ware dingen zijn en ter wille waarvan de ware dingen zijn en waarop de ware dingen van dichterbij en van verderaf gericht zijn; daarom worden de ware dingen, wanneer ze in de daad worden gebracht, geleidelijk in hun beginsel en einddoel ingeboezemd, namelijk in de naastenliefde jegens de naaste en in de liefde tot de Heer, en vandaar wordt het ware het goede, en dit wordt het goede van het ware genoemd; wanneer dit gebeurt, dan kan dit goede met de innerlijke mens verbonden worden en die verbinding wordt geleidelijk des te innerlijker naarmate innerlijkere ware dingen in dat goede worden ingeplant; de daad gaat voorop, het willen van de mens volgt, want wat de mens vanuit het verstand doet, dat doet hij eigenlijk uit de wil en tenslotte trekt hij het door gewoonte aan en dan wordt het de redelijke of innerlijke mens ingeboezemd en wanneer het de innerlijke mens is ingeboezemd, doet hij niet meer het goede vanuit het ware, maar vanuit het goede; want dan begint hij daarin iets gezegends en als het ware iets van de hemel gewaar te worden; dit blijft hem na de dood bij en daardoor wordt hij door de Heer in de hemel geheven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl