Bible

 

Numeri 11:3

Studie

       

3 Daarom noemde hij den naam dier plaats Thab-era, omdat het vuur des HEEREN onder hen gebrand had.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8409

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

8409. Het vlees betekent het eigene in de ene zowel als in de andere zin en in de hoogste zin het Goddelijk Eigene van de Heer, dus Zijn Goddelijk Menselijke, dus het goede van Zijn Liefde jegens het gehele menselijke geslacht; vandaar is het vlees in de betrekkelijke zin ten opzichte van de mens, het eigene dat is levend gemaakt door het Eigene van de Heer, dat wil zeggen, het Eigene van de Heer bij de mens, dus het goede van de liefde tot Hem, met betrekking tot de betekenis van het vlees in deze zin, zie de nrs. 3813, 7850; in de tegengestelde zin echter is het vlees het eigene van de mens, dus het boze van de zelfliefde en vandaar de begeerten van die liefde, of de begeerten, nrs. 999, 3813; dat het eigene van de mens, niets dan het boze is, zie de nrs. 210, 215, 694, 874-876, 987, 1023, 1047, 3812, 5660, 5786.

Dat het vlees het eigene van de mens is, dus het boze van elk geslacht, staat verder ook vast uit deze plaatsen; bij Jesaja: ‘Ik zal uw verdrukkers spijzigen met hun vlees en als van most zullen zij dronken worden van hun bloed’, (Jesaja 49:26); spijzigen met vlees staat voor volproppen met hun boze.

Bij Jeremia: ‘Vervloekt is de man die op de mens vertrouwt en vlees tot zijn arm stelt; van Jehovah echter wijkt zijn hart’, (Jeremia 17:5); vlees tot zijn arm stellen, voor op de eigen macht vertrouwen; vandaar staat het vlees van zijn arm eten, voor op zichzelf vertrouwen, (Jesaja 9:19).

Bij Jesaja: ‘Egypte is een mens en niet God en zijn paarden zijn vlees, niet geest’, (Jesaja 31:3); de paarden van Egypte staan voor de wetenschappen vanuit het verdraaide verstandelijke, nr. 6125; het vlees voor het dode, de geest voor het levende; vandaar worden de zonen van Egypte, groot van vlees genoemd, (Ezechiël 16:26); er wordt het dode gezegd vanwege het boze, want uit het boze is de geestelijke dood; en er wordt het levende gezegd vanwege het goede, want uit het goede is het geestelijk leven.

Vandaar komt het dat vlees en geest in het Woord aan elkaar zijn tegenovergesteld, zoals bij Johannes: ‘Hetgeen geboren is uit het vlees, is vlees en hetgeen geboren is uit de geest, is geest’, (Johannes 3:6); bij dezelfde ‘Het is de geest die levend maakt, het vlees is niet tot wat ook nut; de woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven’, (Johannes 6:63).

In het boek Genesis: ‘Jehovah zei: Mijn geest zal niet voor altijd twisten met de mens, deswege dat hij vlees is’, (Genesis 6:3); het vlees staat daar voor het eigene van de mens.

Eender bij Mattheüs: ‘Jezus zei: Gezegend zijt gij, Simon, zoon van Jona, omdat vlees en bloed het niet heeft onthuld, maar Mijn Vader Die in de hemelen is’, (Mattheüs 16:17); en bij Johannes: ‘Zo velen die opgenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven zonen Gods te zijn, die in Zijn Naam geloven die niet uit de bloeden, noch uit de wil van het vlees, noch uit de wil van de man, maar uit God geboren zijn’, (Johannes 1:12,13); de wil van het vlees, staat voor het eigene van de wil, de wil van de man voor het eigene van het verstand; de zonen Gods voor de wederverwekten en voor degenen die worden wederverwekt; allen worden levend gemaakt uit het Eigene van de Heer, dat het Vlees en het Lichaam van de Heer is en het is het Goddelijk Goede Zelf.

Omdat het vlees in de tegengestelde zin het eigene van de mens is, dus het boze, is het ook de begeerte, want het leven van het vlees dat aan het lichaam eigen is, is niets anders dan de wellust van de zinnen, de verkwikkingen van de lusten en de begeerten.

Dat het vlees de begeerte is, staat vast uit de teksten bij Mozes: ‘Het gepeupel, dat in het midden van het volk was, begeerde een begerigheid, waarom de zonen Israëls herhaalden en weenden en zij zeiden: Wie zal ons met vlees spijzigen; nu is onze ziel dor; niet wat ook dan tot het man onze ogen.

En Jehovah zei tot Mozes: Tot het volk zult gij zeggen: Heiligt u tegen morgen, opdat gij vlees eet; gij hebt immers geweend in de oren van Jehovah, al zeggende: Wie zal ons met vlees spijzigen, omdat het ons beter ging in Egypte. Jehovah zal u vlees geven om te eten; tot een maand der dagen, totdat het uit uw neus zal uitgaan en voor u tot een walging is geweest.

Het vlees was nog tussen hun tanden voordat het werd opgeslokt, toen de toorn van Jehovah ontstak tegen het volk en Jehovah sloeg in het volk een zeer grote plaag; daarom noemde Hij de naam van die plaats ‘de graven der begerigheid’, omdat zij daar het volk begroeven, hen die begerigheid hadden gehad’, (Numeri 11:4,6,18,20, 33,34).

Hieruit blijkt wat met zitten bij de vleespot in het land van Egypte wordt aangeduid, namelijk een leven naar hun believen en zoals zij het begeerden, dus een leven van het eigene.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl