Bible

 

Micha 5

Studie

   

1 En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israel, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.

2 Daarom zal Hij henlieden overgeven, tot den tijd toe, dat zij, die baren zal, gebaard hebbe; dan zullen de overigen Zijner broederen zich bekeren met de kinderen Israels.

3 En Hij zal staan, en zal weiden in de kracht des HEEREN, in de hoogheid van den Naam des HEEREN, Zijns Gods, en zij zullen wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde.

4 En Deze zal Vrede zijn; wanneer Assur in ons land zal komen, en wanneer hij in onze paleizen zal treden, zo zullen wij tegen hem stellen zeven herders, en acht vorsten uit de mensen.

5 Die zullen het land van Assur afweiden met het zwaard, en het land van Nimrod in deszelfs ingangen. Alzo zal Hij ons redden van Assur, wanneer dezelve in ons land zal komen, en wanneer hij in onze landpale zal treden.

6 En Jakobs overblijfsel zal zijn in het midden van vele volken, als een dauw van den HEERE, als droppelen op het kruid, dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt.

7 Ja, het overblijfsel van Jakob zal zijn onder de heidenen, in het midden van vele volken, als een leeuw onder de beesten des wouds, als een jonge leeuw onder de schaapskudden; dewelke, wanneer hij doorgaat, zo vertreedt en verscheurt hij, dat niemand redde.

8 Uw hand zal verhoogd zijn boven uw wederpartijders, en al uw vijanden zullen uitgeroeid worden.

9 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE, dat Ik uw paarden uit het midden van u zal uitroeien, en Ik zal uw wagenen verdoen.

10 En Ik zal de steden uws lands uitroeien, en Ik zal al uw vestingen afbreken.

11 En Ik zal de toverijen uit uw hand uitroeien, en gij zult geen guichelaars hebben.

12 En Ik zal uw gesneden beelden en uw opgerichte beelden uit het midden van u uitroeien, dat gij u niet meer zult nederbuigen voor het werk uwer handen.

13 Voorts zal Ik uw bossen uit het midden van u uitroeien, en Ik zal uw steden verdelgen.

14 En Ik zal in toorn en in grimmigheid wrake doen aan de heidenen, die niet horen.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9485

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9485. En laten zij maken een ark; dat dit betekent de binnenste hemel, staat vast uit de betekenis van de ark, namelijk de binnenste hemel, want met de getuigenis of de wet in de ark wordt de Heer aangeduid, de oorzaak hiervan is dat de getuigenis het Goddelijk Ware is en het Goddelijk Ware is de Heer in de hemel, zie nr. 9503.

Vandaar nu betekent de ark de binnenste hemel; daarom was zij hoogst heilig en door het volk vereerd als Jehovah; zij geloofden immers dat Jehovah daar en tussen de cherubim woonde, zoals vaststaat bij David: ‘Wij hebben gehoord in Efrata; wij zullen binnengaan in Zijn habitakel; wij zullen ons nederbuigen voor de voetbank van Zijn voeten; sta op, Jehovah, tot de rust; Gij en de ark van Uw sterkte’, (Psalm 132:6-8); daar wordt gehandeld over de Heer; Efrata is Bethlehem, waar de Heer geboren is, (Micha 5:1; Mattheüs 2:6); het habitakel is de hemel waar de Heer is; Gij en de ark van Uw sterkte, is de Heer en het uitbeeldende van Hem.

Dat de ark het uitbeeldende van de Heer is, blijkt bij Jeremia: ‘Ik zal u terugbrengen te Zion; in die dagen zullen zij niet meer zeggen: de ark des verbonds; ook zal zij niet opklimmen op het hart; ook zullen zij niet melding van haar maken, noch zullen zij haar verlangen, ook zal zij niet langer hersteld worden; in die tijd zullen zij Jeruzalem noemen de Troon van Jehovah en alle natiën zullen tot haar vergaderd worden, om de Naam van Jehovah, te Jeruzalem’, (Jeremia 3:14,16,17).

Daar wordt gehandeld over de nieuwe Kerk; het uitbeeldende van de vorige Kerk, dat toen moest worden afgeschaft, wordt verstaan onder de ark waarvan niet meer gesproken zal worden, die ook niet zal opklimmen op het hart en ook niet hersteld zal worden; Jeruzalem, waartoe de natiën vergaderd zullen worden, is die nieuwe Kerk.

Daaruit blijkt, dat met de ark het uitbeeldende van de Heer en van de eredienst van Hem in de Kerk wordt aangeduid; iets eenders als met het gedurig brandoffer en met het habitakel van het heiligdom, bij (Daniël 8:11).

Dat de ark als Jehovah door het Israëlitische en het Joodse volk werd vereerd en dat men geloofde dat Hij daar en tussen de cherubim woonde, blijkt uit het tweede boek van Samuël: ‘Opklimmen deed David de ark Gods, welker Naam wordt genoemd de Naam van Jehovah Zebaoth, zittende op de cherubim over haar’, (2 Samuël 6:2); en bij Mozes: ‘Sta op, Jehovah, laten Uw vijanden verstrooid worden, wanneer zij rustte, zei hij: Kom weder Jehovah, de myriaden der duizenden van Israël’, (Numeri 10:33-36).

Dat de binnenste hemel met de ark werd aangeduid, kwam omdat met de gehele tabernakel of met de gehele tent de gehele engelenhemel werd uitgebeeld; het laatste ervan met de voorhof, het middelste ervan met het habitakel waar de priester bediende en het binnenste met het habitakel binnen de voorhang, waar de ark was waarin de getuigenis lag.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl