Bible

 

Micha 2:5

Studie

       

5 Daarom zult gij niemand hebben, die het snoer werpe in het lot, in de gemeente des HEEREN.

Bible

 

Jesaja 5

Studie

   

1 Nu zal ik mijn Beminde een lied mijns Liefsten zingen van Zijn wijngaard; Mijn Beminde heeft een wijngaard op een vetten heuvel.

2 En Hij heeft dien omtuind, en van stenen gezuiverd, en Hij heeft hem beplant met edele wijnstokken; en Hij heeft in deszelfs midden een toren gebouwd, en ook een wijnbak daarin uitgehouwen; en Hij heeft verwacht, dat hij goede druiven zou voortbrengen, maar hij heeft stinkende druiven voortgebracht.

3 Nu dan, gij inwoners van Jeruzalem, en gij mannen van Juda, oordeelt toch tussen Mij en tussen Mijn wijngaard.

4 Wat is er meer te doen aan Mijn wijngaard, hetwelk Ik aan hem niet gedaan heb? Waarom heb Ik verwacht, dat hij goede druiven voortbrengen zou, en hij heeft stinkende druiven voortgebracht?

5 Nu dan, Ik zal ulieden nu bekend maken, wat Ik Mijn wijngaard doen zal; Ik zal zijn tuin wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijn muur zal Ik verscheuren, opdat hij zij tot vertreding.

6 En Ik zal hem tot woestheid maken; hij zal niet besnoeid, noch omgehakt worden, maar distelen en doornen zullen daarin opgaan; en Ik zal den wolken gebieden, dat zij geen regen daarop regenen.

7 Want de wijngaard van den HEERE der heirscharen is het huis van Israel, en de mannen van Juda zijn een plant Zijner verlustigingen; en Hij heeft gewacht naar recht, maar ziet, het is schurftheid, naar gerechtigheid, maar ziet, het is geschreeuw.

8 Wee dengenen, die huis aan huis trekken, akker aan akker brengen, totdat er geen plaats meer zij, en dat gijlieden alleen inwoners gemaakt wordt in het midden des lands!

9 Voor mijn oren heeft de HEERE der heirscharen gesproken: Zo niet vele huizen tot verwoesting zullen worden, de grote en de treffelijke zonder inwoner!

10 Ja, tien bunderen wijngaards zullen een enig bath geven, en een homer zaads zal een efa geven.

11 Wee dengenen, die, zich vroeg opmakende in den morgenstond, sterken drank najagen, en vertoeven tot in de schemering, totdat de wijn hen heeft verhit!

12 En harpen en luiten, trommelen en pijpen, en wijn zijn in hun maaltijden; maar zij aanschouwen het werk des HEEREN niet, en zij zien niet op het maaksel Zijner handen.

13 Daarom zal mijn volk gevankelijk weggevoerd worden, omdat het geen wetenschap heeft; en deszelfs heerlijken zullen honger lijden, en hun menigte zal verdorren van dorst.

14 Daarom zal het graf zichzelf wijd opensperren, en zijn mond opendoen, zonder maat; opdat nederdale haar heerlijkheid, en haar menigte, met haar gedruis, en die in haar van vreugde opspringt.

15 Dan zal de gemene man nedergebogen worden, en de aanzienlijke man zal vernederd worden, en de ogen der hovaardigen zullen vernederd worden.

16 Doch de HEERE der heirscharen zal verhoogd worden door het recht; en God, die Heilige, zal geheiligd worden door gerechtigheid.

17 En de lammeren zullen weiden naar hun wijze, en de vreemdelingen zullen de woeste plaatsen der vetten eten.

18 Wee dengenen, die de ongerechtigheid trekken met koorden der ijdelheid, en de zonde als met dikke wagenzelen!

19 Die daar zeggen: Dat Hij haaste, dat Hij Zijn werk bespoedige, opdat wij het zien; en laat naderen en komen den raadslag des Heiligen van Israel, dat wij het vernemen!

20 Wee dengenen, die het kwade goed heten, en het goede kwaad; die duisternis tot licht stellen, en het licht tot duisternis; die het bittere tot zoet stellen, en het zoete tot bitterheid!

21 Wee dengenen, die in hun ogen wijs, en bij zichzelven verstandig zijn!

22 Wee dengenen, die helden zijn om wijn te drinken, en die kloeke mannen zijn om sterken drank te mengen!

23 Die den goddeloze rechtvaardigen om een geschenk, en de gerechtigheid der rechtvaardigen van dezelven afwenden.

24 Daarom, gelijk de tong des vuurs den stoppel verteert, en het kaf door de vlam verdaan wordt, alzo zal hun wortel als een uittering wezen; en hun bloem zal als stof opvaren; omdat zij verwerpen de wet des HEEREN der heirscharen, en de rede des Heiligen van Israel versmaden.

25 Daarom is de toorn des HEEREN ontstoken tegen Zijn volk, en Hij heeft tegen hetzelve Zijn hand uitgestrekt, en Hij heeft het geslagen, zodat de bergen hebben gebeefd, en hun dode lichamen zijn geworden als drek in het midden der straten. Om dit alles keert zich Zijn toorn niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.

26 Want Hij zal een banier opwerpen onder de heidenen van verre, en Hij zal hen herwaarts sissen van het einde der aarde; en ziet, haastelijk, snellijk zullen zij aankomen.

27 Geen moede, en geen struikelende zal onder hen wezen; niemand zal sluimeren noch slapen, noch de gordel zijner lendenen ontbonden worden, noch de schoenriem zijner schoenen afgescheurd worden.

28 Welker pijlen scherp zullen zijn, en al hun bogen gespannen; hunner paarden hoeven zullen als een rots geacht zijn, en hun raderen als een wervelwind.

29 Hun gebrul zal zijn als van een ouden leeuw, en zij zullen brullen als de jonge leeuwen, en zij zullen briesen, en den roof aangrijpen en wegvoeren; en er zal geen verlosser zijn.

30 En zij zullen tegen hetzelve te dien dage bruisen, als het bruisen der zee. Dan zal men de aarde aanzien, maar ziet, er zal duisternis en benauwdheid zijn, en het licht zal verduisterd worden in hun verwoestingen.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1488

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1488. Dat ‘en zijn huis’ de dingen betekent, welke Hij verzameld had, kan uit de betekenis van het huis blijken, namelijk dat het hier voor de wetenschappelijke dingen staat, die verzameld worden. Wetenschappelijke dingen verzamelen en daarmee de uiterlijke mens oprichten en hem bouwen, is niet ongelijk aan het bouwen van een huis; daarom wordt dan ook in het Woord door bouwen en door huizen bouwen herhaaldelijk iets dergelijks aangeduid, zoals bij Jesaja:

‘Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; zij zullen huizen bouwen en bewonen; en zij zullen wijngaarden planten, en hun vruchten eten; zij zullen niet bouwen dat het een ander bewoont’, (Jesaja 65:17, 21, 22);

het huis betekent hier: naar wijsheid en inzicht, dus waar de erkentenissen van het goede en het ware zijn, want er wordt over het rijk van de Heer gehandeld, namelijk over de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde.

Bij Jeremia:

‘Bouwt huizen, en woont daarin, en plant hoven en eet de vrucht daarvan’, (Jeremia 29:5);

op dezelfde wijze.

Bij David:

‘Welgelukzalig is de man, die Jehovah vreest, die grote lust heeft in Zijn geboden; in zijn huis zal have en rijkdom wezen, en zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid’, (Psalm 112:1, 3);

waar have en rijkdom voor de goederen en rijkdommen van wijsheid en inzicht staan, dus voor de erkentenissen die in zijn huis, dat wil zeggen, bij hem zijn. In de tegenovergestelde zin wordt het huis bij Zefanja genomen:

‘Ik zal bezoeking doen over hen, die in hun hart zeggen: Jehovah doet geen goed, en Hij doet geen kwaad, en hun vermogen zal geroofd worden, en hun huizen verlaten, en zij zullen huizen bouwen en niet bewonen, en wijngaarden planten en de wijn niet drinken’, (Zefanja 1:12, 13).

Bij Haggaï:

‘Klimt op de berg en brengt hout aan, en bouwt het huis; veel werd verwacht, en ziet, weinig; en gij hebt het in huis gebracht en Ik heb het uiteen geblazen. Waarom dat? spreekt Jehovah: omwille van Mijn huis, dat verlaten is, en gij loopt elk naar zijn huis; daarom zijn de hemelen over u gesloten, dat er geen dauw is’, (Haggaï 1:8, 9, 10);

het huis staat voor de wetenschappelijke dingen, die, door middel van de redenering, valsheden voortbrengen.

Bij Jesaja:

‘Wee degenen, die huis aan huis trekken, zij brengen veld aan veld, totdat er geen plaats meer is, en gij alleen woont in het midden van het land; zo niet vele huizen tot verlating zullen worden, de grote en de goede zonder inwoner; de wijngaard van Jehovah is het huis van Israël’, (Jesaja 5:8, 9);

eveneens voor de wetenschappelijke dingen, waardoor valsheden ontstaan.

Bij Amos:

‘Ziet, Jehovah geeft bevel, en Hij zal het grote huis slaan met reten, en het kleine huis met spleten; zullen ook paarden rennen op een steenrots, zal men ook runderen ploegen, dat gij het gericht in gal hebt verkeerd, en de vrucht van gerechtigheid in alsem’, (Amos 6:11, 12);

hier staat het huis op dezelfde wijze voor de valsheden en de boosheden daarvan; de paarden voor de redenering, het gericht voor de waarheid die in gal verkeerd worden, en de vrucht van gerechtigheid voor de goedheden, die in alsem verkeerd worden. Aldus staat in het Woord het huis herhaaldelijk voor het gemoed van de mens, waarin inzicht en wijsheid moeten zijn. Hier staat het huis van Farao voor de wetenschappelijke dingen, waardoor inzicht en aldus wijsheid komt. Iets dergelijks is ook aangeduid door het huis, dat Salomo voor de dochter van Farao bouwde, (1 Koningen 7:8) en vervolg. Omdat het huis genomen wordt voor elk gemoed, waarin inzicht en wijsheid zijn, en dat de neigingen heeft, die tot de wil behoren, heeft het huis in het Woord een uitgebreide betekenis; wat echter in het bijzonder betekent, kan blijken uit de dingen waarop het betrokken wordt; de mens zelf wordt ook een huis genoemd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl