Bible

 

Micha 2

Studie

   

1 Wee dien, die ongerechtigheid bedenken, en kwaad werken op hun legers; in het licht van den morgenstond doen zij het, dewijl het in de macht van hunlieder hand is.

2 En zij begeren akkers, en roven ze, en huizen, en nemen ze weg; alzo doen zij geweld aan den man en zijn huis, ja, aan een iegelijk en zijn erfenis.

3 Daarom, alzo zegt de HEERE: Ziet, Ik denk een kwaad over dit geslacht, waaruit gijlieden uw halzen niet zult uittrekken, en zult zo rechtop niet gaan; want het zal een boze tijd zijn.

4 Te dien dage zal men een spreekwoord over ulieden opnemen; en men zal een klagelijke klacht klagen, en zeggen: Wij zijn ten enenmale verwoest; Hij verwisselt mijns volks deel; hoe ontwendt Hij mij; Hij deelt uit, afwendende onze akkers.

5 Daarom zult gij niemand hebben, die het snoer werpe in het lot, in de gemeente des HEEREN.

6 Profeteert gijlieden niet, zeggen zij, laat die profeteren; zij profeteren niet als die; men wijkt niet af van smaadheden.

7 O gij, die Jakobs huis geheten zijt! Is dan de Geest des HEEREN verkort? Zijn dat Zijn werken? Doen Mijn woorden geen goed bij dien, die recht wandelt?

8 Maar gisteren stelde zich Mijn volk op, tot vijand, tegenover een kleed; gij stroopt een mantel van degenen, die zeker voorbijgaan, wederkomende van den strijd.

9 De vrouwen Mijns volks verdrijft gij, elkeen uit het huis van haar vermakingen; van haar kinderkens neemt gij Mijn sieraad in eeuwigheid.

10 Maakt u dan op, en gaat henen; want dit land zal de rust niet zijn; omdat het verontreinigd is, zal het u verderven, en dat met een geweldige verderving.

11 Zo er iemand is, die met wind omgaat, en valselijk liegt, zeggende: Ik zal u profeteren voor wijn en voor sterken drank! dat is een profeet dezes volks.

12 Voorzeker zal Ik u, o Jakob! gans verzamelen; voorzeker zal Ik Israels overblijfsel vergaderen; Ik zal het te zamen zetten als schapen van Bozra; als een kudde in het midden van haar kooi zullen zij van mensen deunen.

13 De doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken; zij zullen doorbreken, en door de poort gaan, en door dezelve uittrekken; en hun koning zal voor hun aangezicht henengaan; en de HEERE in hun spits.

   

Bible

 

Exodus 14:19

Studie

       

19 En de Engel Gods, Die voor het heir van Israel ging, vertrok, en ging achter hen; de wolkkolom vertrok ook van hun aangezicht, en stond achter hen.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9481

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9481. Volgens al wat Ik u toon, de vorm van het habitakel; dat dit betekent het uitbeeldende van de hemel waar de Heer is, staat vast uit de betekenis van de vorm van het habitakel, namelijk het uitbeeldende van de hemel; de vorm is immers het uitbeeldende en het habitakel is de hemel.

Dat de vorm het uitbeeldende is, komt omdat de Goddelijke dingen in de hemelen zich ook zichtbaar in een vorm vertonen; dit zijn dus de zichtbare uitbeeldingen; en dat het habitakel de hemel is waar de Heer is, nrs. 8269, 8309.

Hoedanig de uitbeeldingen zijn die in de hemel verschijnen, staat vast bij de profeten, zoals bij Johannes in de Openbaring: kandelaren, hoofdstuk 1 en 12 e.v.; een troon met vierentwintig tronen rondom en vier dieren vóór de troon, hoofdstuk 4:2 e.v.; een boek verzegeld met zeven zegelen, hoofdstuk 5; paarden die uitgingen toen de zegelen werden geopend, hoofdstuk 6; engelen verschillend bekleed met fiolen, hoofdstuk 9,10,15; het witte paard, hoofdstuk 19; en tenslotte het Nieuwe Jeruzalem, waarvan de muren, poorten, fundamenten, hoogte, breedte en lengte worden beschreven, hoofdstuk 21, 22; eendere beelden ook bij de andere profeten..

Al die zaken zijn uitbeeldingen, zodanig als die voor de engelen aanhoudend in de hemelen verschijnen en zij vertonen in een zichtbare vorm de Goddelijke hemelse dingen die van het goede van de liefde zijn en de Goddelijke geestelijke dingen die van het goede van het geloof zijn; zulke dingen werden in het geheel genomen uitgebeeld door de tabernakel en door de dingen die in de tabernakel waren, zoals door: de ark zelf, door de tafel waarop de broden waren, door het reukaltaar, door de kandelaar en door de overige dingen; en omdat deze de vormen waren van de Goddelijke hemelse en geestelijke dingen, vertoonden zich daarom, als zij door het volk werden gezien wanneer dit in de heilige eredienst was, in de hemel dan zulke vormen die werden uitgebeeld, die, als eerder gezegd, de Goddelijke hemelse dingen waren die zijn van het goede van de liefde tot de Heer en de Goddelijke geestelijke dingen die zijn van het goede van het geloof in de Heer.

Een zodanige uitwerking in de hemel hadden alle uitbeeldingen van die Kerk.

Men moet weten dat bij de mens altijd geesten en engelen zijn en dat de mens zonder die niet kan leven; eveneens dat door hen de mens een verband heeft met de Heer en dat zo het menselijk geslacht blijft bestaan en eveneens de hemel.

Daaruit kan vaststaan met welk doel de uitbeeldingen en eveneens de rituelen van de Kerk bij de Israëlitische natie waren ingesteld; en ook om welk doel het Woord er is, waarin alle dingen die in de zin van de letter zijn, overeenstemmen met de Goddelijke dingen die in de hemel zijn, dus waarin alle dingen uitbeelden en alle woorden aanduiden.

Vandaar is het, dat de mens verband met de hemel heeft en door de hemel met de Heer, zonder welk verband hij in het geheel geen leven zou hebben, want zonder het verband met het Zijn zelf van het leven, waaruit alle Bestaan van het leven is, heeft niemand het leven.

Maar deze zaken kunnen degenen niet bevatten die geloven dat het leven in de mens zelf is en dat de mens zonder geesten en engelen leeft, dus zonder de invloeiing door de hemel vanuit het Goddelijke; terwijl toch alles wat zonder verband met het Goddelijke is, vergaat en tenietgaat en niets kan ooit ontstaan, zonder iets dat eerder is, dus zonder het Goddelijke, dus het Eerste en het Zijn zelf uit zich of Jehovah, dus ook niet kan blijven bestaan, want blijven bestaan is voortdurend ontstaan.

Omdat het habitakel de hemel betekent waar de Heer is, betekent het ook het goede van de liefde en van het geloof, want deze maken de hemel, en omdat al het goede uit de Heer is en de hemel wordt genoemd vanwege de liefde en het geloof in de Heer, betekent vandaar ook het habitakel in de hoogste zin de Heer, zoals blijkt bij (Jesaja 63:15; Jeremia 25:30; Ezechiël 37:26,27; Psalm 26:8; Psalm 43:3; Psalm 90:1; Psalm 91:9; Exodus 15:13; Deuteronomium 12:5,11) en elders; daaruit staat vast, dat de tabernakel het heiligdom en het habitakel van Jehovah werd genoemd, uit hoofde hiervan dat deze de eerder vermelde dingen heeft uitgebeeld.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl