Bible

 

Mattheüs 5:45

Studie

       

45 Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2658

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2658. Dat de woorden ‘want de zoon van deze dienstmaagd zal met mijn zoon, met Izaäk, niet erven’ betekenen, dat het louter menselijk redelijke met het Goddelijk Redelijke zelf geen gemeenschappelijk leven kon hebben, niet ten aanzien van het ware, noch ten aanzien van het goede, blijkt uit de betekenis van ‘erven’, namelijk het leven van een ander hebben, waarover hierna; uit de betekenis van de zoon van de dienstmaagd, namelijk het louter menselijk redelijke ten aanzien van het ware en ten aanzien van het goede, waarover in nr. 2657;

en uit de betekenis van ‘mijn zoon Izaäk’ namelijk het Goddelijk Redelijke ten aanzien van het ware – hetgeen is ‘mijn zoon’ – en ten aanzien van het goede – hetgeen is ‘Izaäk’ – waarover in de nrs. 2623, 2630.

Dat Izaäk het Goddelijk Redelijke is ten aanzien van het goede, blijkt uit de betekenis van de lach, waarnaar hij genoemd werd [hij lacht], namelijk de aandoening van het ware of het goede van het ware bij het zesde en zevende vers, zie de nrs. 2640, 2641, 2643. Hieruit blijkt duidelijk dat ‘de zoon van deze dienstmaagd zal met mijn zoon, met Izaäk, niet erven’ wil zeggen, dat het louter menselijk redelijke met het Goddelijk Redelijke geen gemeenschappelijk leven kan hebben, niet ten aanzien van het ware, noch ten aanzien van het goede. Dat het geen gemeenschappelijk leven kan hebben, blijkt alleen al hieruit, dat het Goddelijke het leven zelf is en dus het leven in Zichzelf heeft; maar het louter menselijke is een orgaan van het leven en heeft dus niet het leven in zichzelf. Toen het Menselijke van de Heer Goddelijk was gemaakt, was het niet langer een orgaan van het leven of een ontvanger van het leven, maar het was het leven zelf, zoals het leven van Jehovah Zelf. Het had dit eerst door de ontvangenis Zelf van Jehovah, wat duidelijk uitkomt in de woorden van de Heer Zelf, bij Johannes:

‘Gelijk de Vader het leven in Zich Zelven heeft, alzo heeft Hij ook de Zoon gegeven, het leven te hebben in Zich Zelven’, (Johannes 5:26);

het is het Goddelijk Menselijke, dat Zoon wordt genoemd, nrs. 1729, 2159, 2628).

Bij dezelfde:

‘In Hem was het leven en het leven was het licht der mensen’, (Johannes 1:4).

Bij dezelfde:

‘Jezus zei: Ik ben de weg, de waarheid en het leven’, (Johannes 14:6).

Bij dezelfde:

‘Jezus zei: Ik ben de opstanding en het leven; die in Mij gelooft, al ware hij gestorven, zal leven’, (Johannes 11:25).

Bij dezelfde:

‘Het brood Gods is Hij, die uit de hemel neerdaalt en die aan de wereld het leven geeft’, (Johannes 6:33). Dat echter de mens niet het leven is, maar een orgaan of ontvanger van het leven, zie men in nr. 2021 en vele malen elders. Hieruit kan het duidelijk zijn, toen de Heer ook naar het Menselijke Jehovah was geworden, datgene wat in Zichzelf niet levend was, dat wil zeggen, het louter menselijke, werd verwijderd. Dit wordt aangeduid door de woorden, dat de zoon van de dienstmaagd niet kon erven met de zoon Izaäk. Dat erven in de innerlijke zin met betrekking tot de Heer wil zeggen: het leven van de Vader hebben, dus in Zichzelf, en dat het met betrekking tot de mens wil zeggen: het leven van de Heer hebben, dat wil zeggen, het leven van de Heer ontvangen, blijkt uit vele plaatsen van het Woord. Het leven in zichzelf hebben is het Zijn van het leven zelf, dat wil zeggen, Jehovah; maar het leven van de Heer hebben of het leven van de Heer ontvangen, is de Heer ontvangen in liefde en geloof, en aangezien zij die Hem ontvangen, in de Heer zijn en van de Heer zijn, worden zij Zijn erfgenamen en zonen genoemd. In het Woord van het Oude Testament geldt de erfenis zowel het hemelse als het goede, als het geestelijke of het ware, maar toch wordt het een met een ander woord uitgedrukt dan het ander: het ene woord mag worden vertaald met ‘erfelijk bezitten’, het andere echter met ‘erven’; het eerste woord sluit ook in de oorspronkelijke taal het bezit in, het laatste echter de afleiding ervan, zoals het hemelse zich ook verhoudt tot het geestelijke, of het goede tot het ware. In dit vers, waar door Izaäk het Goddelijk Redelijke of het Goddelijk Menselijke de enige Erfbezitter is, zoals Hij ook leert in de gelijkenis, in Mattheüs 21:33, 37, 38; Markus 12:7;

en in Lukas 20:14;

en Hij verklaart herhaaldelijk, dat alle dingen van Zijn Vader zijn. Dat erfelijk bezitten en erven in het Woord, wanneer het op de mens betrekking heeft, betekent, het leven van de Heer ontvangen en dus het eeuwige leven of de hemel – want alleen zij ontvangen de hemel, die het leven van de Heer ontvangen – blijkt bij Johannes:

‘Die overwint, zal alles erfelijk ontvangen, en Ik zal hem God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn’, (Openbaring 21:7).

Bij Mattheüs:

‘Zo wie zal verlaten hebben huizen, of broeders, of zusters, om Mijns naams wil, die zal honderdvoud ontvangen en het eeuwige leven beërven’, (Mattheüs 19:29, 25:34; Markus 10:17; Lukas 18:18). Hier wordt de hemel ‘het eeuwige leven’ genoemd, elders eenvoudig ‘leven’, zoals in, (Mattheüs 18:8, 9, 19:17; Johannes 3:36, 5:24, 29) om deze reden, omdat de Heer het Leven zelf is; en hij die Zijn leven ontvangt, die is in de hemel.

Bij David:

‘God zal Zion verlossen, en de steden van Jehudah bouwen, en aldaar zullen zij wonen, en haar erfelijk bezitten, en het zaad van Zijn knechten zullen haar erven, en de liefhebbers van Zijn naam zullen daarin wonen’, (Psalm 69:35, 36) waar erfelijk bezitten betrekking heeft op hen die in de hemelse liefde zijn; erven op degenen die in de geestelijke liefde zijn.

Bij Jesaja:

‘Die op Mij betrouwt die zal de aarde erven en de berg van Mijn heiligheid erfelijk bezitten’, (Jesaja 57:13) eveneens.

Bij Mozes:

‘Ik zal ulieden brengen in het land, waarover Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik het aan Abraham, Izaäk en Jakob geven zou, en Ik zal het geven tot erfelijke bezitting’, (Exodus 6:7). In de letterlijke zin betekenen deze woorden, dat het land Kanaän hun tot een erfelijke bezitting gegeven zou worden, wat ook geschied is; maar in de innerlijke zin betekenen zij, dat de hemel gegeven zou worden aan hen die in de liefde tot en in het geloof in de Heer zijn; want gelijk de Heer door Abraham, Izaäk en Jakob wordt uitgebeeld, evenzo wordt de liefde zelf en het geloof zelf aangeduid en dus degenen die in de liefde en in het geloof zijn, dus zij, die in de Heer zijn; zoals zij ook door Abraham, Izaäk en Jakob worden aangeduid, ‘met wie er velen zullen aanzitten in het rijk der hemelen’, (Mattheüs 8:11) want in de hemel zijn Abraham Izaäk en Jakob volslagen onbekend, maar men weet er alleen, wat door hen wordt uitgebeeld en aangeduid en evenzo wat door ‘met hen aanzitten’ of ‘eten’, want dat alle namen in het Woord dingen betekenen, zie men in de nrs. 1224, 1264, 1876, 1888;

en dat het land Kanaän het hemelse Kanaän of de hemel is, in de nrs. 1585, 1607, 1866, wat ook eenvoudig ‘land’ wordt genoemd, nrs. 1413, 1607, 1733, 2571, zoals ook bij Mattheüs:

‘Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het land ter erfenis ontvangen’, (Mattheüs 5:5).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2657

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2657. Dat de woorden ‘werp deze dienstmaagd en haar zoon uit’ betekenen, dat de dingen van het louter menselijk redelijke verwijderd zouden worden, blijkt uit de betekenis van uitwerpen, namelijk verwijderen; uit de betekenis van de dienstmaagd, namelijk de aandoening van de redelijke en de wetenschappelijke dingen, dus het goede daarvan, zie nr. 2567;

en uit de betekenis van de zoon, namelijk het ware van dit redelijke, waarover de nrs. 264, 489, 533, 1147. Maar het is het schijnbaar goede en ware, dat betrekking heeft op dit eerste of louter menselijk redelijke en dit is de reden, dat de woorden ‘werp deze dienstmaagd en haar zoon uit’ betekenen, dat de dingen van het louter menselijk redelijke verwijderd zouden worden. Hoe het hiermee gesteld is, namelijk dat het eerste redelijke verwijderd werd, toen het Goddelijk Redelijke zijn plaats innam, is herhaalde malen eerder gezegd en aangetoond, maar daar er hier in het bijzonder over gehandeld wordt, moet het nog in het kort worden uitgelegd. Er is bij ieder mens die wederverwekt wordt, een tweevoudig redelijke: het ene vóór de wederverwekking, het andere erna. Het ene dat vóór de wederverwekking is, wordt verkregen door de ondervindingen van de zinnen, door overdenkingen ten aanzien van de dingen van het burgerlijk en zedelijk leven en door de wetenschappen en de daaruit voortvloeiende redeneringen en door middel daarvan, en verder door erkentenissen van de geestelijke dingen uit de leer van het geloof of uit het Woord; maar deze gaan dan niet verder dan een weinig boven de voorstellingen van het lichamelijk geheugen, die naar verhouding zeer stoffelijk zijn. Alles wat het dus dan denkt, komt uit dergelijke dingen voort, of opdat al wat het denkt tevens begrepen zal worden met het innerlijk of verstandelijk gezicht, vertonen zich de gelijkenissen van dergelijke dingen bij wijze van vergelijking of overeenkomst; van dien aard is het eerste redelijke of dat van voor de wederverwekking. Maar het redelijke na de wederverwekking wordt door de Heer gevormd, door de aandoeningen van het geestelijk ware en goede, welke aandoeningen door de Heer op wonderbaarlijke wijze worden ingeplant in de waarheden van het eerste redelijke, en de dingen in dit redelijke, die met die aandoeningen samenstemmen en ze begunstigen, worden zo dus levend gemaakt; maar de overige dingen worden, als van geen nut, daarvan afgescheiden; totdat tenslotte de geestelijke goedheden en waarheden als het ware in bundels bijeen worden verzameld, terwijl de dingen die niet samenstemmen en die niet levend gemaakt kunnen worden, als het ware naar de omtrek worden geworpen en dit vindt geleidelijk plaats naar de mate waarin de geestelijk goedheden, en waarheden met het leven van de aandoeningen daarvan, groeien. Hieruit blijkt duidelijk van welke aard het tweede redelijke is. Hoe het hiermee gesteld is, kan worden verduidelijkt door de vergelijking met de vrucht van bomen: het eerste redelijke gedraagt zich in het begin als een onrijpe vrucht, die allengs rijpt, totdat zij binnen in zich zaden zet en wanneer zij van die leeftijd is dat zij zich van de boom begint af te scheiden, is haar staat vol, waarover eerder in nr. 2636. Het tweede redelijke echter, waarmee de mens door de Heer begiftigd wordt wanneer hij wordt wederverwekt, gedraagt zich als dezelfde vrucht in een goede aardbodem, waarin de dingen die rondom de zaden zijn, vergaan en de zaden vanuit hun binnenste dingen naar buiten dringen en een wortel uitzenden, daarna een scheut boven de aarde die tot een nieuwe boom uitgroeit en zich tenslotte ontplooit in nieuwe vruchten, daarna in tuinen en paradijzen, overeenkomstig de aandoeningen van het goede en ware die het opneemt, (Mattheüs 13:31, 32; Johannes 12:24). Maar daar voorbeelden sterker overtuigen, kan als voorbeeld dienen ‘het eigene’, dat de mens vóór de wederverwekking heeft, en het ‘eigene’, dat hij na de wederverwekking heeft. Volgens het eerste redelijke dat hij zich door de eerder aangegeven middelen verworven heeft, gelooft de mens dat hij uit zichzelf, dus uit het eigen ik, het ware denkt en het goede doet. Dit eerste redelijke van de mens kan niet anders begrijpen, ook al is hij onderricht, dat al het goede van de liefde en al het ware van het geloof van de Heer komt. Wanneer de mens echter wordt wederverwekt, wat op volwassen leeftijd plaatsvindt, begint hij uit het tweede redelijke, waarmee hij door de Heer begiftigd is, te denken, dat het goede en ware niet van hemzelf of van het eigen ik komt, maar van de Heer, maar dat hij toch het goede doet en het ware denkt als vanuit zichzelf, zie de nrs. 1937, 1947. Hoe meer hij dan hierin bevestigd wordt, des te meer wordt hij in het licht van de waarheid over deze dingen geleid, totdat hij tenslotte gelooft, dat al het goede en al het ware van de Heer komt. Dan wordt het eigene van het eerste redelijke langzamerhand afgescheiden en de mens door de Heer een hemels eigene geschonken, wat het eigene van zijn nieuwe redelijke wordt. Een ander voorbeeld: het eerste redelijke kent in het begin geen andere liefde dan de eigen- en de wereldliefde en hoewel het hoort, dat de hemelse liefde een geheel andere is, begrijpt het dit toch niet; maar wanneer de mens dan iets goeds doet, voelt hij daarover geen andere bekoring dan dat het toeschijnt de gunst van een ander te verdienen, of dat hij als christen geldt of dat hij daardoor de vreugde van het eeuwige leven mag verwerven. Het tweede redelijke echter, waarmee hij van de Heer door de wederverwekking wordt begiftigd wordt, begint enige bekoring te voelen in het goede en ware zelf en wordt door deze bekoring aangedaan, niet ter wille van iets van het zijne, maar ter wille van het goede en ware en wanneer hij door deze bekoring wordt geleid, verwerpt hij de verdienste, totdat hij die tenslotte verfoeit als iets heel ergs. Deze bekoring groeit langzamerhand bij hem en wordt zalig en in het andere leven wordt zij gelukzaligheid en zijn hemel zelf. Hieruit kan nu blijken, hoe het gesteld is met beide redelijke bij de mens die wederverwekt wordt. Maar men moet weten dat bij de mens, hoewel hij wordt wederverwekt, niettemin tot in bijzonderheden alle dingen die tot zijn eerste redelijke behoren blijven bestaan en alleen van het tweede redelijke worden gescheiden en dit gebeurt op wonderbaarlijke wijze door de Heer. Maar de Heer heeft het eerste redelijke geheel en al verwijderd, zodat er niets van overbleef, want het louter menselijke en het Goddelijke kunnen niet tezamen zijn; vandaar was Hij niet langer de zoon van Maria, maar Jehovah naar het Menselijk en het Goddelijk Wezen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl