Bible

 

Mattheüs 13:57

Studie

       

57 En zij werden aan Hem geergerd. Maar Jezus zeide tot hen: Een profeet is niet ongeeerd, dan in zijn vaderland, en in zijn huis.

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 757

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

757. En een bewaarplaats van alle onreine geest en een bewaarplaats van alle onreine en hatelijke vogel, betekent dat de boze dingen van de wil en vandaar van de daad en de valse dingen van het denken en vandaar van het overleg van hen die in de hellen zijn, duivels zijn, omdat zij van de Heer af tot zichzelf zijn gekeerd.

Met de bewaarplaats wordt de hel aangeduid, omdat zij daarin gekerkerd zijn; met de geest wordt aangeduid alles wat van de aandoening of van de wil en vandaar van de daad is; en met de vogel wordt aangeduid alles wat van het denken of van het verstand en vandaar van het overleg is; en daarom worden met de onreine geest en de onreine vogel aangeduid alle boze dingen die van de wil en vandaar van de daad zijn en alle valse dingen die van het denken en vandaar van het overleg zijn; en omdat dezen zijn in de hellen bij hen, wordt dus aangeduid dat die duivels zijn; en omdat zij van de Heer af tot zichzelf zijn gekeerd, wordt ook hatelijke vogel gezegd.

Met eendere dingen wordt Babel bij de profeten beschreven, zoals bij Jesaja:

‘Babel zal zijn zoals de omkering Gods, Sodom en Gomorra; zij zal niet bewoond worden tot in het eeuwige, zodat de Arabier daar niet verwijlt; daar zullen de zijim nederliggen en hun huizen zullen vervuld worden met de ochim en daar zullen de dochters van de nachtuil wonen en de satyrs zullen daar springen; ook zullen de zijim antwoorden in haar paleizen en de draken in de paleizen van haar verrukkingen’, (Jesaja 13:19-22).

Bij dezelfde:

‘Ik zal van Babel uitroeien de naam en het overschot; Ik zal haar stellen tot een erfenis van de eend’, (Jesaja 14:, 22, 23).

En bij Jeremia:

‘In Babel zullen wonen de zijim en de ijim en de dochters van de nachtuil, naar de omkering Gods, Sodom en Gomorra en haar naburen; niet zal daar de Zoon des Mensen wonen’, (Jeremia 50:39, 40).

Hieruit blijkt, dat met een bewaarplaats van alle onreine geest en een bewaarplaats van alle onreine en hatelijke vogel, wordt aangeduid dat de boze dingen van de wil en vandaar van de daad en de valse dingen van het denken en vandaar van het overleg van hen die in de hellen zijn, duivels zijn, omdat zij van de Heer af tot zichzelf gekeerd zijn.

Dat vogels zulke dingen betekenen als van het verstand en van het denken en vandaar van het overleg zijn, in de ene en de andere zin, zowel de slechte als de goede, blijkt vanuit het Woord:

‘In het midden van de week zal hij het slachtoffer doen ophouden; tenslotte over de vogel van de gruwelen de verlating; tot aan de voleinding zal het druipen over de verwoesting’, (Daniël 9:27).

‘Zij zullen het land bezitten, de pelikaan en de eend, de oehoe en de raaf zullen daarin wonen’, (Jesaja 34:11).

Niet iets anders dan de valse helse dingen worden aangeduid met de ochim, de zijim, de dochters van de nachtuil, de draken, in de hierboven vermelde teksten en verder met ‘de vogels die neerdaalden op de lijken, die Abram wegjoeg’, (Genesis 15:11).

Met ‘de vogels waaraan hun lijken tot spijs zouden worden gegeven’, (Jeremia 7:33; 15:3; 16:4; 19:7; 34:20; Ezechiël 29:5; Psalm 79:1, 2) en verder met ‘de vogels die datgene eten wat gezaaid is’, (Mattheüs 13:3, 4).

In de goede zin in deze plaatsen:

‘Laten zij de Naam van Jehovah loven, het kruipend dier en de vogel’, (Psalm 148:19).

‘Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met de vogel der hemelen en het kruipend dier der aarde’, (Hosea 2:17).

‘Vraag de beesten en zij zullen het u leren, en de vogels van de hemel en zij zullen het u verkondigen; wie weet niet vanuit alle deze, dat de hand van Jehovah dat doet’, (Job 7:7-9).

‘Ik zag en zie, geen mens, alle vogel der hemelen, zij zijn weggevlogen’, (Jeremia 4:24-26).

‘Van de vogel der hemelen aan tot het beest toe zijn zij weggevlogen, omdat Ik Jeruzalem zal stellen tot hopen, tot een habitakel der draken’, (Jeremia 9:10, 11; 12:4, 9).

‘Niet waarheid, niet barmhartigheid, niet erkentenis Gods; deswege zal het land rouwen ten aanzien van het beest des velds en ten aanzien van de vogel der hemelen’, (Hosea 4:1, 3).

‘Ik ben God, roepende van de opgang de vogel, uit verre lande een man van overleg’, (Jesaja 46:11).

‘Assur, een ceder op de Libanon; op zijn takken nestelden alle vogels der hemelen en in zijn schaduw woonden alle grote natiën’, (Ezechiël 31:3, 6).

Eendere dingen als hier ten aanzien van Assur als ceder, worden ook elders gezegd, zoals in, (Ezechiël 17:23; Daniël 4:7-11, 17, 18; Mattheüs 13:31, 32; Markus 4:32; Lukas 13:19).

‘Zeg tot de vogel van alle vleugel en tot alle beest des velds: Komt tot het grote slachtoffer op de bergen Israëls; zo zal Ik Mijn heerlijkheid geven onder de natiën’, (Ezechiël 39:17, 21; Openbaring 19:17; Jesaja 19:1, 6; Ezechiël 38:20; Hosea 9:11; 11:9; Zefanja 1:3; Psalm 8:7-9; Psalm 50:11; 104:10-12).

Dat vogels de dingen aanduiden die van het verstand en vandaar van het denken en van het overleg zijn, blijkt duidelijk uit de vogels in de geestelijke wereld, waar ook vogels van elk geslacht en van elke soort verschijnen; in de hemel de allerschoonste: paradijsvogels, tortelduiven, duiven; in de hel: draken, uilen, oehoes en andere van dezelfde aard; en al deze zijn levende uitbeeldingen van het denken vanuit de goede aandoeningen in de hemel en van het denken vanuit boze aandoeningen in de hel .

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Bible

 

Apocalyps 18

Studie

   

1 En na dezen zag ik een anderen engel afkomen uit den hemel, hebbende grote macht, en de aarde is verlicht geworden van zijn heerlijkheid.

2 En hij riep krachtelijk met een grote stem, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, en is geworden een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte;

3 Dewijl uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken gedronken hebben, en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben, en de kooplieden der aarde rijk zijn geworden uit de kracht harer weelde.

4 En ik hoorde een andere stem uit den hemel, zeggende: Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt.

5 Want haar zonden zijn de ene op de andere gevolgd tot den hemel toe, en God is harer ongerechtigheden gedachtig geworden.

6 Vergeldt haar, gelijk als zij ulieden vergolden heeft, en verdubbelt haar dubbel, naar haar werken; in den drinkbeker, waarin zij geschonken heeft, schenkt haar dubbel.

7 Zoveel als zij zichzelve verheerlijkt heeft, en weelde gehad heeft, zo grote pijniging en rouw doet haar aan; want zij zegt in haar hart: Ik zit als een koningin, en ben geen weduwe, en zal geen rouw zien.

8 Daarom zullen haar plagen op een dag komen, namelijk dood, en rouw, en honger, en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de Heere God, Die haar oordeelt.

9 En de koningen der aarde, die met haar gehoereerd en weelde gehad hebben, zullen haar bewenen, en rouw over haar bedrijven, wanneer zij den rook haar brands zullen zien;

10 Van verre staande uit vreze van haar pijniging, zeggende: Wee, Wee, de grote stad Babylon, de sterke stad, want uw oordeel is in een ure gekomen.

11 En de kooplieden der aarde zullen wenen en rouw maken over haar, omdat niemand hun waren meer koopt;

12 Waren van goud, en van zilver, en van kostelijk gesteente, en van paarlen, en van fijn lijnwaad, en van purper, en van zijde, en van scharlaken; en allerlei welriekend hout, en allerlei ivoren vaten, en allerlei vaten van het kostelijkste hout, en van koper, en van ijzer, en van marmersteen;

13 En kaneel, en reukwerk, en welriekende zalf, en wierook, en wijn, en olie, en meelbloem, en tarwe, en lastbeesten, en schapen; en van paarden, en van koetswagens, en van lichamen, en de zielen der mensen.

14 En de vrucht der begeerlijkheid uwer ziel is van u weggegaan; en al wat lekker en wat heerlijk was, is van u weggegaan; en gij zult hetzelve niet meer vinden.

15 De kooplieden dezer dingen, die rijk geworden waren van haar, zullen van verre staan uit vreze van haar pijniging, wenende en rouw makende;

16 En zeggende: Wee, Wee, de grote stad, die bekleed was met fijn lijnwaad, en purper, en scharlaken, en versierd met goud, en met kostelijk gesteente, en met paarlen; want in een ure is zo grote rijkdom verwoest.

17 En alle stuurlieden, en al het volk op de schepen, en bootsgezellen, en allen, die ter zee handelen, stonden van verre;

18 En riepen, ziende den rook van haar brand, en zeggende: Wat stad was deze grote stad gelijk?

19 En zij wierpen stof op hun hoofden, en riepen, wenende en rouw bedrijvende, zeggende: Wee, Wee, de grote stad, in dewelke allen, die schepen in de zee hadden, van haar kostelijkheid rijk geworden zijn; want zij is in een ure verwoest geworden.

20 Bedrijft vreugde over haar, gij hemel, en gij heilige apostelen, en gij profeten, want God heeft uw oordeel aan haar geoordeeld.

21 En een sterke engel hief een steen op als een groten molensteen, en wierp dien in de zee, zeggende: Aldus zal de grote stad Babylon met geweld geworpen worden, en zal niet meer gevonden worden.

22 En de stem der citerspelers, en der zangers, en der fluiters, en der bazuiners, zal niet meer in u gehoord worden; en geen kunstenaar van enige kunst zal meer in u gevonden worden; en geen geluid des molens zal in u meer gehoord worden.

23 En het licht der kaars zal in u niet meer schijnen; en de stem eens bruidegoms en ener bruid zal in u niet meer gehoord worden; want uw kooplieden waren de groten der aarde, want door uw toverij zijn alle volken verleid geweest.

24 En in dezelve is gevonden het bloed der profeten en der heiligen, en al dergenen, die gedood zijn op de aarde.