Bible

 

Mattheüs 13:45

Studie

       

45 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman, die schone parelen zoekt;

Ze Swedenborgových děl

 

Over de Goddelijke Liefde # 18

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 21  
  

18. De wil van de mens is zijn aandoening.

Dit is omdat de wil van de mensen de ontvanger van zijn liefde is, en het verstand de ontvanger van zijn wijsheid is; en dat wat de ontvanger van de liefde is, dat is ook de ontvanger van alle aandoeningen, omdat de aandoeningen slechts de voortzettingen en de afleidingen van de liefde zijn, zoals boven is gezegd.

Ontvanger van de liefde wordt gezegd, omdat de liefde niet kan bestaan bij de mens tenzij in een opnemende vorm, die substantieel is.

Zonder die zou de liefde niet aandoende, terugkerende, en daardoor als het ware blijvende zijn; de opnemende vorm zelf ervan kan ook worden beschreven, maar dat is hier niet ter plaatse; vandaar is het, dat de wil de ontvanger van de liefde wordt genoemd.

Dat de wil het al van de mensen en in alle dingen van hen is, en zo dat hij de mens zelf is, zoals de liefde in haar samenvatting mens is, blijkt uit deze volgende dingen.

De mens zegt van al wat van de liefde of van de aandoening van hem is, ja zelfs wat van het leven van hem is, dat hij wil, zoals dat hij wil handelen, wil spreken, wil denken, wil doorvatten.

In al die dingen is de wil; en indien deze niet daarin was, zou hij niet handelen, noch spreken, noch denken, noch doorvatten; ja zelfs zouden zij in de afzonderlijke en de meest afzonderlijke dingen ervan, indien de wil afwezig was, ogenblikkelijk ophouden.

De wil immers is in deze zoals de ziel of het leven is in het lichaam en in de afzonderlijke dingen ervan.

Ook kan er in plaats van willen gezegd worden liefhebben, zoals dat men liefheeft te doen, te denken, te doorvatten.

Eender wordt ten opzichte van de uitwendige zinnen van het lichaam gezegd dat men wil zien, wil horen, wil eten, drinken, en proeven, wil ruiken, wil wandelen, converseren, spelen, enzovoort.

In de afzonderlijke dingen ook is de wil agerende; want indien deze werd teruggetrokken, zo zou hij in een ogenblik blijven stilstaan, en eveneens zouden die dingen door de wil worden teruggetrokken.

Dat de wil de liefde van de mensen in vorm is, blijkt duidelijk hieruit, dat al het verkwikkelijke, aangename, lieflijke, heilrijke en gezegende, die van zijn liefde zijn, aldus worden gevoeld en doorvat.

Dat die ook van de wil zijn, is duidelijk; want al wat verkwikkelijk, aangenaam, lieflijk, heilrijk en gezegend is, dat wil de mens eveneens; hij zegt ook daarvan dat hij het wil.

Eender spreekt de mens over het goede en over het ware.

Wat hij immers liefheeft, dat noemt hij het goede, en dit maakt hij dus van zijn wil; en wat hij bevestigt als het goede van zijn liefde of van zijn wil, dat noemt hij het ware, en eveneens heeft hij dit lief en wil hij dit denken en spreken.

De mens zegt ook van al wat hij wenst, nastreeft, verlangt, trek daarin heeft, zoekt, en bedoelt, dat hij het wil, omdat zij van de liefde zijn; hij wil immers dat wat hij wenst, omdat hij dat liefheeft, dat hij wil wat hij nastreeft, en verlangt, omdat hij dat liefheeft, hij wil dat waarin hij trek heeft, omdat hij dat liefheeft, en hij wil dat wat hij bedoelt, en hij bedoelt het omdat hij het liefheeft.

Uit deze dingen kan men zien, dat de wil en de liefde, of de wil en de aandoening, bij de mens één zijn; en dat de wil, omdat hij de liefde is, ook het leven van hem is, en dat hij de mens zelf is.

Dat de wil ook het leven van het verstand en vandaar van het denken van de mens is, zal in hetgeen volgt worden bevestigd.

Dat de mens niet weet dat de wil de mens zelf is, komt vanwege dezelfde oorzaak als waarom hij niet weet dat de liefde of de aandoening de mens zelf is

Iedereen ook let op de dingen die hij ziet of voelt, maar niet op het leven, de ziel of het wezen waaruit hij ziet en voelt, want dit schuilt van binnen in de gevoelsdingen [sensitivis], en de natuurlijke mens denkt niet tot daaraan toe.

Anders de geestelijke mens, omdat het sensitieve niet het object van zijn wijsheid is, maar het wezenlijke daarin, dat in zich ook geestelijk is.

Daarvandaan is het dat velen zeggen dat het denken het al van de mensen is, en dat zij de mens zelf is, of dat de mens een mens is omdat hij denkt, terwijl toch het al van zijn denken de aandoening is; verwijder deze van gene, en gij zult een stronk zijn.

Een mens vanuit de geestelijke rede, die weet wat het goede en het ware is, en vandaar wat het boze en het valse is, kan vanuit de dingen die gezegd zijn, weten wat zijn aandoeningen zijn, en welke de regerende aandoening.

Er zijn immers even zovele aanwijzingen ervan als er verkwikkelijke dingen zijn van denken, spraak, handeling, gezicht, gehoor, en als er verlangens, strevingen,en bedoelingen zijn; maar laat hij erop letten en erover nadenken.

  
/ 21  
  

Naar de Nederlandse vertaling van Anton Zelling 1969, gemoderniseerd door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis - 2006.