Bible

 

Mattheüs 13:4

Studie

       

4 En als hij zaaide, viel een deel van het zaad bij den weg; en de vogelen kwamen en aten datzelve op.

Ze Swedenborgových děl

 

Over de Goddelijke Liefde # 17

  
/ 21  
  

17. De mens heeft het eeuwige leven volgens zijn aandoening van het nut.

Aangezien de aandoening de mens zelf is, en het nut haar uitwerking en werk is, en als het ware het veld of de oefenschool van haar uitoefening is, en omdat de aandoening niet bestaat zonder haar subject, bestaat aldus ook de aandoening van het menselijke leven niet zonder nut.

Omdat de aandoening en het nut één maken, wordt aldus de mens, die aandoening is, gekend zodanig als hij is aan het nut.

Bezwaarlijk en slechts weinig in de natuurlijke wereld, maar helder en geheel en al in de geestelijke wereld; want het geestelijke dekt haar en de afzonderlijke dingen ervan open, omdat het geestelijke in zijn wezen de Goddelijke liefde en de Goddelijke wijsheid is, en in zijn verschijning de hemelse warmte in het hemelse licht is, die de aandoeningen van de nutten opendekken zoals de warmte van de zon van de wereld de objecten van de aardbol open dekt door de geuren en de smaken, en het licht van de zon van de wereld deze open dekt door de verschillende kleuren ervan en de onderscheidingen van de schaduwen.

Dat iedere mens het eeuwige leven heeft volgens zijn aandoening van het nut, is omdat die de mens zelf is, en zij vandaar zodanig is als de mens is.

Maar de aandoening van het nut in het algemeen is van tweevoudig geslacht; er is de geestelijke aandoening van het nut, en er is de natuurlijke aandoening van het nut.

De ene en de andere zijn in de uitwendige vorm eender, maar in de inwendige vorm volstrekt oneender; en daarom worden zij door de mensen in de wereld niet onderkend, maar terdege door de engelen in de hemel.

Zij zijn immers volkomen tegenovergesteld aan elkaar; de geestelijke aandoening van het nut immers geeft de hemel aan de mens, maar de natuurlijke aandoening van het nut zonder de geestelijke geeft de hel.

De natuurlijke aandoening van het nut immers is alleen ter wille van eerbewijzen en gewin, aldus ter wille van zichzelf en van de wereld als doelen, maar de geestelijke aandoening van het nut is ter wille van de heerlijkheid Gods en van de nutten zelf, aldus ter wille van de Heer en van de naaste als doelen.

Er zijn immers mensen in de wereld die hun functies en ambten met veel studie, inspanning, en gloed doen; de magistraten, bewindvoerders, en officieren, door die te vervullen met alle nauwgezetheid en vlijt; de priesters, voorgangers, bedienaren, door te prediken met een gloed als vanuit ijver; de geletterden door boeken te schrijven vol van vroomheid, leer en kennis; en anderen op eendere wijze.

Daardoor betonen zij eveneens aanzienlijke nutten aan de kerk, het vaderland, het gezelschap en de medeburger; en toch doen verscheidenen deze dingen alleen vanuit de natuurlijke aandoening, die is ter wille van zichzelf om geëerd en tot waardigheden verheven te worden, of ter wille van de wereld om te gewinnen en zich te verrijken.

Deze doelen zetten bij sommigen de aandoening om nutten te doen dermate aan dat zij soms meer uitnemende nutten betrachten dan zij die in de geestelijke aandoening van het nut zijn.

Ik heb met verscheidenen die in dit geslacht van aandoening van het nut waren geweest, na de dood, toen zij geesten waren geworden, gesproken, die toen de hemel opeisten krachtens de verdienste; maar omdat zij de nutten alleen vanuit de natuurlijke aandoening hadden gedaan, aldus ter wille van zichzelf en de wereld, en niet ter wille van God en de naaste, kregen zij iets eenders ten antwoord als dit bij Mattheus: ‘Velen zullen tot Mij te dien dage zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet door Uw Naam geprofeteerd, en door Uw Naam demonische dingen uitgeworpen, en in Uw Naam vele krachten gedaan? Maar dan zal Ik hun belijden: Ik ken u niet; wijkt van Mij, gij werkers der ongerechtigheden’, Mattheus 7:22, 23.

En bij Lukas: ‘Dan zult gij aanvangen te zeggen: Wij hebben vóór U gegeten, en gedronken, en in onze straten hebt Gij geleerd. Maar Hij zal zeggen: Ik ken u niet vanwaar gij zijt; wijkt van Mij, gij werkers der ongerechtigheid’, Lukas 13:26, 27.

Zij werden ook onderzocht hoedanig zij in de wereld waren geweest, en het werd bevonden dat de innerlijke dingen van hen vol waren van begerigheden en de daaruit verdichte boze dingen, die bij sommigen in vuur ontstoken verschenen wegens de eigenliefde, bij sommigen loodblauw gekleurd vanwege de wereldliefde, bij sommigen donkerzwart vanwege de verwerping van de geestelijke dingen; en dat de uiterlijke dingen nochtans verschenen als sneeuwwit en purper vanwege de nutten in de uitwendige vorm.

Uit welke dingen bleek dat zij, hoewel zij nutten hadden gedaan, toch niets anders bij zichzelf hadden gedacht dan de faam ter wille van de eerbewijzen en het gewin; en dat die dingen de eigen dingen van hun geest waren, en in hen en in hun leven, en dat de goed gedane dingen waren óf schijnvertoon dat zij niet zodanig waren, óf alleen de middelen tot die dingen als doelen; deze dingen aangaande de natuurlijke aandoening van de nutten.

De geestelijke aandoening echter van het nut is inwendig en tevens uitwendig; en voor zoveel als zij uitwendig of natuurlijk is, is zij ook geestelijk, want het geestelijke vloeit in het natuurlijke in en schikt dat tot overeenstemming, aldus tot zijn evenbeeld [instar].

Maar omdat het in de wereld heden ten dage niet wordt geweten, wat de geestelijke aandoening van het nut is, en waarin zij wordt onderscheiden van de natuurlijke, omdat zij eender in de uitwendige gedaante verschijnen, zal het worden gezegd hoe zij wordt verworven.

Zij wordt niet verworven door het geloof-alleen, dat is een van de naastenliefde gescheiden geloof; dat geloof is immers slechts een geloof van gedachten zonder het daadwerkelijke daarin; en omdat het is gescheiden van de naastenliefde, is het ook gescheiden van de aandoening die de mens zelf is.

Daarom ook wordt het na de dood verstrooid zoals iets van lucht; maar de geestelijke aandoening wordt verworven door de boze dingen te schuwen omdat zij zonden zijn, het geen geschiedt door de strijd tegen deze.

De boze dingen die de mens zal schuwen, staan alle geschreven in de Decaloog [Tien Geboden].

Voor zoveel als de mens tegen deze strijdt omdat zij zonden zijn, komt de geestelijke aandoening in wording, en zo doet hij vanuit het geestelijk leven de nutten.

Door de strijd tegen de boze dingen worden de dingen verstrooid die zijn innerlijke dingen belegeren, die, zoals boven is gezegd, bij sommigen verschijnen als in vuur ontstoken, bij sommigen donkerzwart, en bij sommigen loodkleurig.

Zo wordt zijn geestelijk gemoed geopend, waardoor de Heer binnentreedt in het natuurlijk gemoed van de mens, en dat schikt om de geestelijke nutten te doen, verschijnende nochtans als natuurlijke.

Dezen zijn het, en geen anderen, aan wie de Heer het kan geven dat zij Hem boven alle dingen liefhebben en de naaste zoals zichzelf.

Indien de mens door de strijd tegen de boze dingen als zonden zich enig geestelijke heeft verworven in de wereld, hoewel het een heel klein beetje is, zo wordt hij gezaligd, en groeien de nutten van hem daarna zoals een mosterdzaad tot een boom, volgens de woorden van de Heer bij Mattheus 13:31, 32; Markus 4:30, 31, 32; en bij Lukas 13:18,19.

  
/ 21  
  

Naar de Nederlandse vertaling van Anton Zelling 1969, gemoderniseerd door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis - 2006.