Bible

 

Maleachi 2

Studie

   

1 En nu, gij priesters! tot u wordt dit gebod gezonden;

2 Indien gij het niet zult horen, en indien gij het niet zult ter harte nemen, om Mijn Naam eer te geven, zegt de HEERE der heirscharen, zo zal Ik den vloek onder u zenden, en Ik zal uw zegeningen vervloeken; ja, Ik heb ook alrede elkeen derzelve vervloekt, omdat gij het niet ter harte neemt.

3 Ziet, Ik zal u het zaad verderven; en Ik zal drek op uw aangezichten strooien, den drek uwer feesten, zodat men u met denzelven wegnemen zal.

4 Dan zult gij weten, dat Ik dit gebod tot u gezonden heb; opdat Mijn verbond met Levi zij, zegt de HEERE der heirscharen.

5 Mijn verbond met hem was het leven, en de vrede; en Ik gaf hem die tot een vreze; en hij vreesde Mij, en hij werd om Mijns Naams wil verschrikt.

6 De wet der waarheid was in zijn mond, en er werd geen onrecht in zijn lippen gevonden; hij wandelde met Mij in vrede en in rechtmatigheid, en hij bekeerde er velen van ongerechtigheid.

7 Want de lippen der priesters zullen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijn mond de wet zoeken; want hij is een engel des HEEREN der heirscharen.

8 Maar gij zijt van den weg afgeweken, gij hebt er velen doen struikelen in de wet, gij hebt het verbond met Levi verdorven, zegt de HEERE der heirscharen.

9 Daarom heb Ik ook u verachtelijk en onwaard gemaakt voor het ganse volk, dewijl gij Mijn wegen niet houdt, maar het aangezicht aanneemt in de wet.

10 Hebben wij niet allen een Vader? Heeft niet een God ons geschapen? Waarom handelen wij dan trouwelooslijk de een tegen den ander, ontheiligende het verbond onzer vaderen?

11 Juda handelt trouwelooslijk, en er wordt een gruwel gedaan in Israel, en in Jeruzalem; want Juda ontheiligt de heiligheid des HEEREN, welke Hij liefheeft; want hij heeft de dochters eens vreemden gods getrouwd.

12 De HEERE zal den man, die zulks doet, uitroeien uit de hutten van Jakob, dien, die waakt, en dien, die antwoordt, en die den HEERE der heirscharen spijsoffer brengt.

13 Dit tweede doet gijlieden ook, dat gij het altaar des HEEREN bedekt met tranen, met wening en met zuchting; zodat Hij niet meer het spijsoffer aanschouwen, noch met welgevallen van uw hand ontvangen wil.

14 Gij nu zegt: Waarom? Daarom dat de HEERE een Getuige geweest is, tussen u en tussen de huisvrouw uwer jeugd, met dewelke gij trouwelooslijk handelt; daar zij toch uw gezellin, en de huisvrouw uws verbonds is.

15 Heeft Hij niet maar een gemaakt, hoewel Hij des geestes overig had? En waarom maar dien enen? Hij zocht een zaad Gods. Daarom, wacht u met uw geest, en dat niemand trouwelooslijk handele tegen de huisvrouw zijner jeugd.

16 Want de HEERE, de God Israels, zegt, dat Hij het verlaten haat, alhoewel hij den wrevel bedekt met Zijn kleed, zegt de HEERE der heirscharen; daarom wacht u met uw geest, dat gij niet trouwelooslijk handelt.

17 Gij vermoeit den HEERE met uw woorden; nog zegt gij: Waarmede vermoeien wij Hem? Daarmede, dat gij zegt: Al wie kwaad doet, is goed in de ogen des HEEREN, en Hij heeft lust aan zodanigen; of, waar is de God des oordeels?

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 48

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

48. En zijn ogen evenals een vlam vuurs, betekent de Goddelijke Wijsheid van de Goddelijke Liefde.

Onder de ogen wordt in het Woord het verstand verstaan en vandaar onder het gezicht van de ogen, het inzicht en daarom wordt, wanneer over de Heer wordt gehandeld, de Goddelijke Wijsheid verstaan; met de vlam vuurs echter wordt de geestelijke liefde aangeduid, namelijk de naastenliefde; en daarom wordt, wanneer over de Heer wordt gehandeld, de Goddelijke Liefde verstaan; vandaar nu wordt daarmee dat Zijn ogen als een vlam vuurs waren, de Goddelijke Wijsheid van de Goddelijke Liefde aangeduid.

Dat het oog het verstand betekent, is omdat zij overeenstemmen, want evenals het oog ziet vanuit het natuurlijk licht, evenzo ziet het verstand vanuit het geestelijk licht; en daarom wordt van ‘zien’ gesproken met betrekking tot het ene en het andere.

Dat met het oog in het Woord het verstand wordt aangeduid, blijkt uit de volgende plaatsen:

‘Leidt uit het blinde volk hetwelk ogen heeft en de doven die oren hebben’, (Jesaja 43:8).

‘Te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks en vanuit de donkerheid zullen de ogen der blinden zien’, (Jesaja 29:18).

‘Alsdan zullen van de blinden ogen geopend worden en van de doven de oren’, (Jesaja 35:5, 6).

‘Ik zal U geven tot een licht der natiën om te openen der blinden ogen’, (Jesaja 42:6, 7); deze dingen ten aanzien van de Heer, Die, als Hij komen zal, het verstand zal openen bij degenen die in onwetendheid omtrent het ware zijn.

Dat dit wordt verstaan onder de ogen openen, blijkt verder uit deze plaatsen:

‘Maak het hart van dit volk vet en bestrijk zijn ogen, opdat zij niet misschien zien met hun ogen’, (Jesaja 6:9, 19; Johannes 12:40).

‘Jehovah heeft over ulieden uitgegoten een geest der slaperigheid en Hij heeft uw ogen toegesloten; de profeten en uw hoofden, de zienden heeft Hij bedekt’, (Jesaja 29:10; 30:10).

‘Die zijn ogen toesluit, opdat hij het boze niet zie’, (Jesaja 33:15).

‘Hoor deze dingen, o dwaas volk, dewelke ogen hebben en niet zien’, (Ezechiël 12:2).

‘Straf van de Herder die de kudde van kleinvee verlaat; het zwaard over het rechteroog en het rechteroog zal door te verdonkeren verdonkerd worden’, (Zacharia 14:12).

‘Ik zal elk paard met verbijstering slaan en elk paard der volkeren met blindheid’, (Zacharia 12:4); het paard is in de geestelijke zin het verstand van het Woord, nr. 298.

‘Verhoor mij, Jehovah, mijn God, verlicht mijn ogen, opdat ik niet misschien de dood slape’, (Psalm 13:4); dat in deze plaatsen door de ogen het verstand wordt aangeduid, ziet eenieder.

Daaruit blijkt, wat er door de Heer onder het oog wordt verstaan in deze plaatsen:

‘De lamp des lichaams is het oog; indien uw oog eenvoudig is, zo zal uw ganse lichaam lichtend zijn; indien uw oog boos zal zijn geweest, zo zal uw ganse lichaam verduisterd zijn; indien dan het schijnsel dat in u is, duisternis is, hoe groot de duisternis’, (Mattheüs 6:22, 23; Lukas 11:34).

‘Indien uw rechteroog u ergert, ruk het uit en werp het van u, want het is beter eenogig tot het leven in te gaan, dan twee ogen hebbende in de gehenna des vuurs gezonden te worden’, (Mattheüs 5:29; 18:9); onder het oog wordt op deze plaatsen niet het oog verstaan, maar het verstand van het ware.

Aangezien met het oog het verstand van het ware wordt aangeduid, behoorde het daarom tot de inzettingen bij de zonen Israëls ‘dat een blinde of een troebele van oog vanuit het zaad van Aharon niet zou toetreden om slachtoffer te offeren, noch zou binnentreden binnen de voorhang’, (Leviticus 21:19, 20) en verder ‘dat het blinde niet ten slachtoffer geofferd zou worden’, (Leviticus 22:22; Maleachi 1:8).

Hieruit blijkt wat onder het oog wordt verstaan, wanneer over de mens wordt gehandeld; daaruit volgt dat onder het oog, wanneer over de Heer wordt gehandeld, Zijn Goddelijke Wijsheid wordt verstaan en verder de Alwetendheid en de Voorzienigheid, zoals in deze plaatsen:

‘Open, Jehovah, Uw ogen, en zie’, (Jesaja 37:17).

‘Ik zal Mijn oog op hen stellen ten goede en Ik zal hen bouwen’, (Jeremia 24:6).

‘Zie, het oog van Jehovah over hen die Hem vrezen’, (Psalm 33:18).

‘Jehovah in de tempel der heiligheid; Zijn ogen zien en Zijn oogleden beproeven de zonen des mensen’, (Psalm 11:4).

Aangezien met de cherubim de bewaking en de voorzienigheid van de Heer wordt aangeduid, opdat de geestelijke zin niet zal gekwetst worden, wordt daarom van de vier dieren, die cherubim waren, gezegd, ‘dat zij vol ogen waren van voren en van achteren en hun vleugelen evenzo vol ogen waren’, (Openbaring 4:6, 8); en verder ‘dat de raderen waarop de cherubim reden, vol ogen rondom waren’, (Ezechiël 10:12).

Dat onder de vlam vuurs Zijn Goddelijke Liefde wordt verstaan, zal men zien in wat volgt, waar de vlam en het vuur worden genoemd; en omdat er wordt gezegd dat Zijn ogen evenals een vlam vuurs waren, wordt de Goddelijke Wijsheid van de Goddelijke Liefde aangeduid.

Dat in de Heer de Goddelijke Liefde is van de Goddelijke Wijsheid en de Goddelijke Wijsheid is van de Goddelijke Liefde en deze zo dus wederkerig één zijn, is een verborgenheid onthuld in het werk ‘de Wijsheid van de Engelen aangaande de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid’, nrs. 34-39 en elders.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl