Bible

 

Maleachi 1

Studie

1 De last van het woord des HEEREN tot Israel, door den dienst van Maleachi.

2 Ik heb u liefgehad, zegt de HEERE; maar gij zegt: Waarin hebt Gij ons liefgehad? Was niet Ezau Jakobs broeder? spreekt de HEERE; nochtans heb Ik Jakob liefgehad.

3 En Ezau heb Ik gehaat; en Ik heb zijn bergen gesteld tot een verwoesting, en zijn erve voor de draken der woestijn.

4 Ofschoon Edom zeide: Wij zijn verarmd, doch wij zullen de woeste plaatsen weder bouwen; alzo zegt de HEERE der heirscharen: Zullen zij bouwen, zo zal Ik afbreken; en men zal hen noemen: Landpale der goddeloosheid, en een volk, op hetwelk de HEERE vergramd is tot in eeuwigheid.

5 En uw ogen zullen het zien, en gijlieden zult zeggen: De HEERE zij groot gemaakt, van de landpale Israels af!

6 Een zoon zal den vader eren, en een knecht zijn heer; ben Ik dan een vader, waar is Mijn eer? En ben Ik een Heere, waar is Mijn vreze? zegt de Heere der heirscharen tot u, o priesters, verachters Mijns Naams! Maar gij zegt: Waarmede verachten wij Uw Naam?

7 Gij brengt op Mijn altaar verontreinigd brood, en zegt: Waarmede verontreinigen wij U? Daarmede, dat gij zegt: Des HEEREN tafel is verachtelijk.

8 Want als gij wat blinds aanbrengt om te offeren, het is bij u niet kwaad; en als gij wat kreupels of wat kranks aanbrengt, het is niet kwaad! Brengt dat toch uw vorst; zal hij een welgevallen aan u hebben? of zal hij uw aangezicht opnemen? zegt de HEERE der heirscharen.

9 Nu dan, smeekt toch het aangezicht van God, dat Hij ons genadig zij; zulks is van uw hand geschied, zal Hij uw aangezicht opnemen? zegt de HEERE der heirscharen?

10 Wie is er ook onder u, die de deuren om niet toesluit? En gij steekt het vuur niet aan op Mijn altaar om niet. Ik heb geen lust aan u, zegt de HEERE der heirscharen, en het spijsoffer is Mij van uw hand niet aangenaam.

11 Maar van den opgang der zon tot haar ondergang, zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenen; en aan alle plaats zal Mijn Naam reukwerk toegebracht worden, en een rein spijsoffer; want Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenen, zegt de HEERE der heirscharen.

12 Maar gij ontheiligt dien, als gij zegt: Des HEEREN tafel is ontreinigd, en haar inkomen, haar spijs is verachtelijk.

13 Nog zegt gij: Ziet, wat een vermoeidheid! maar gij zoudt het kunnen wegblazen, zegt de HEERE der heirscharen; gij brengt ook hetgeen geroofd is, en dat kreupel en krank is; gij brengt ook spijsoffer; zou Mij zulks aangenaam zijn van uw hand? zegt de HEERE.

14 Ja, vervloekt zij de bedrieger, die een mannetje in zijn kudde heeft, en den Heere belooft, en offert, dat verdorven is! want Ik ben een groot Koning, zegt de Heere der heirscharen, en Mijn Naam is vreselijk onder de heidenen.

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 48

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

48. En zijn ogen evenals een vlam vuurs, betekent de Goddelijke Wijsheid van de Goddelijke Liefde.

Onder de ogen wordt in het Woord het verstand verstaan en vandaar onder het gezicht van de ogen, het inzicht en daarom wordt, wanneer over de Heer wordt gehandeld, de Goddelijke Wijsheid verstaan; met de vlam vuurs echter wordt de geestelijke liefde aangeduid, namelijk de naastenliefde; en daarom wordt, wanneer over de Heer wordt gehandeld, de Goddelijke Liefde verstaan; vandaar nu wordt daarmee dat Zijn ogen als een vlam vuurs waren, de Goddelijke Wijsheid van de Goddelijke Liefde aangeduid.

Dat het oog het verstand betekent, is omdat zij overeenstemmen, want evenals het oog ziet vanuit het natuurlijk licht, evenzo ziet het verstand vanuit het geestelijk licht; en daarom wordt van ‘zien’ gesproken met betrekking tot het ene en het andere.

Dat met het oog in het Woord het verstand wordt aangeduid, blijkt uit de volgende plaatsen:

‘Leidt uit het blinde volk hetwelk ogen heeft en de doven die oren hebben’, (Jesaja 43:8).

‘Te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks en vanuit de donkerheid zullen de ogen der blinden zien’, (Jesaja 29:18).

‘Alsdan zullen van de blinden ogen geopend worden en van de doven de oren’, (Jesaja 35:5, 6).

‘Ik zal U geven tot een licht der natiën om te openen der blinden ogen’, (Jesaja 42:6, 7); deze dingen ten aanzien van de Heer, Die, als Hij komen zal, het verstand zal openen bij degenen die in onwetendheid omtrent het ware zijn.

Dat dit wordt verstaan onder de ogen openen, blijkt verder uit deze plaatsen:

‘Maak het hart van dit volk vet en bestrijk zijn ogen, opdat zij niet misschien zien met hun ogen’, (Jesaja 6:9, 19; Johannes 12:40).

‘Jehovah heeft over ulieden uitgegoten een geest der slaperigheid en Hij heeft uw ogen toegesloten; de profeten en uw hoofden, de zienden heeft Hij bedekt’, (Jesaja 29:10; 30:10).

‘Die zijn ogen toesluit, opdat hij het boze niet zie’, (Jesaja 33:15).

‘Hoor deze dingen, o dwaas volk, dewelke ogen hebben en niet zien’, (Ezechiël 12:2).

‘Straf van de Herder die de kudde van kleinvee verlaat; het zwaard over het rechteroog en het rechteroog zal door te verdonkeren verdonkerd worden’, (Zacharia 14:12).

‘Ik zal elk paard met verbijstering slaan en elk paard der volkeren met blindheid’, (Zacharia 12:4); het paard is in de geestelijke zin het verstand van het Woord, nr. 298.

‘Verhoor mij, Jehovah, mijn God, verlicht mijn ogen, opdat ik niet misschien de dood slape’, (Psalm 13:4); dat in deze plaatsen door de ogen het verstand wordt aangeduid, ziet eenieder.

Daaruit blijkt, wat er door de Heer onder het oog wordt verstaan in deze plaatsen:

‘De lamp des lichaams is het oog; indien uw oog eenvoudig is, zo zal uw ganse lichaam lichtend zijn; indien uw oog boos zal zijn geweest, zo zal uw ganse lichaam verduisterd zijn; indien dan het schijnsel dat in u is, duisternis is, hoe groot de duisternis’, (Mattheüs 6:22, 23; Lukas 11:34).

‘Indien uw rechteroog u ergert, ruk het uit en werp het van u, want het is beter eenogig tot het leven in te gaan, dan twee ogen hebbende in de gehenna des vuurs gezonden te worden’, (Mattheüs 5:29; 18:9); onder het oog wordt op deze plaatsen niet het oog verstaan, maar het verstand van het ware.

Aangezien met het oog het verstand van het ware wordt aangeduid, behoorde het daarom tot de inzettingen bij de zonen Israëls ‘dat een blinde of een troebele van oog vanuit het zaad van Aharon niet zou toetreden om slachtoffer te offeren, noch zou binnentreden binnen de voorhang’, (Leviticus 21:19, 20) en verder ‘dat het blinde niet ten slachtoffer geofferd zou worden’, (Leviticus 22:22; Maleachi 1:8).

Hieruit blijkt wat onder het oog wordt verstaan, wanneer over de mens wordt gehandeld; daaruit volgt dat onder het oog, wanneer over de Heer wordt gehandeld, Zijn Goddelijke Wijsheid wordt verstaan en verder de Alwetendheid en de Voorzienigheid, zoals in deze plaatsen:

‘Open, Jehovah, Uw ogen, en zie’, (Jesaja 37:17).

‘Ik zal Mijn oog op hen stellen ten goede en Ik zal hen bouwen’, (Jeremia 24:6).

‘Zie, het oog van Jehovah over hen die Hem vrezen’, (Psalm 33:18).

‘Jehovah in de tempel der heiligheid; Zijn ogen zien en Zijn oogleden beproeven de zonen des mensen’, (Psalm 11:4).

Aangezien met de cherubim de bewaking en de voorzienigheid van de Heer wordt aangeduid, opdat de geestelijke zin niet zal gekwetst worden, wordt daarom van de vier dieren, die cherubim waren, gezegd, ‘dat zij vol ogen waren van voren en van achteren en hun vleugelen evenzo vol ogen waren’, (Openbaring 4:6, 8); en verder ‘dat de raderen waarop de cherubim reden, vol ogen rondom waren’, (Ezechiël 10:12).

Dat onder de vlam vuurs Zijn Goddelijke Liefde wordt verstaan, zal men zien in wat volgt, waar de vlam en het vuur worden genoemd; en omdat er wordt gezegd dat Zijn ogen evenals een vlam vuurs waren, wordt de Goddelijke Wijsheid van de Goddelijke Liefde aangeduid.

Dat in de Heer de Goddelijke Liefde is van de Goddelijke Wijsheid en de Goddelijke Wijsheid is van de Goddelijke Liefde en deze zo dus wederkerig één zijn, is een verborgenheid onthuld in het werk ‘de Wijsheid van de Engelen aangaande de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid’, nrs. 34-39 en elders.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl