Bible

 

Leviticus 26:34

Studie

       

34 Dan zal het land aan zijn sabbatten een welgevallen hebben, al de dagen der verwoesting, en gij zult in het land uwer vijanden zijn; dan zal het land rusten, en aan zijn sabbatten een welgevallen hebben.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9849

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9849. Stenen der gedachtenis voor de zonen Israëls; dat dit betekent uit barmhartigheid voor altijd voor het geestelijk rijk, staat vast uit de betekenis van de stenen der gedachtenis op de schouders van de efod, namelijk de instandhouding van het goede en het ware uit de barmhartigheid voor altijd.

Dat de stenen op de schouders de instandhouding van het goede en het ware zijn, staat vast uit wat eerder in nr. 9836 is getoond; en dat de gedachtenis, wanneer over de Heer wordt gehandeld, de barmhartigheid is, zal uit het volgende vaststaan; en uit de betekenis van de zonen Israëls, namelijk het geestelijk rijk van de Heer, nr. 9842.

In het Woord wordt er gezegd van Jehovah, dat wil zeggen, van de Heer, dat Hij gedenkt en dat Hij niet gedenkt en daarmee wordt aangeduid, dat dan iets plaatsvindt vanuit barmhartigheid, hetzij een instandhouding, hetzij een bevrijding.

Evenzo wordt er gezegd dat Hij ziet, hoort en kent en dat Hij niet ziet, niet hoort en niet kent, waarmee ook het erbarmen en het niet-erbarmen worden aangeduid.

Dat dit zo wordt gezegd, is vanwege de gelijkenis met de mens en vanwege de schijn.

Wanneer immers de mens zich afkeert van de Heer, wat gebeurt als hij het boze doet, dan schijnt het hem toe, omdat de Heer voor hem aan de rug is, alsof de Heer hem niet ziet, niet hoort en niet kent, noch Zich hem gedenkt, terwijl dit toch bij de mens zo is.

Vandaar wordt het vanwege de schijn op die wijze gezegd in het Woord.

Omgekeerd echter is het, wanneer de mens zich tot de Heer keert, wat plaatsvindt wanneer hij het goede doet, nr. 9306.

Eenieder kan weten, dat met betrekking tot de Heer niet gesproken kan worden van gedenken of herinneren, aangezien de voorbijgegane dingen en de toekomstige dingen in Hem eeuwig zijn, dat wil zeggen, tegenwoordig uit het eeuwige tot in het eeuwige.

Dat gedenken, wanneer over de Heer wordt gehandeld, is Zich ontfermen en dus in stand houden of bevrijden vanuit barmhartigheid, staat vast uit de volgende plaatsen, bij David: ‘Jehovah heeft Zijn heil bekend gemaakt; voor de ogen der natiën heeft Hij Zijn gerechtigheid onthuld; Hij is gedachtig geweest Zijner barmhartigheid en Zijner waarheid aan het huis Israëls’, (Psalm 98:2).

Bij dezelfde: ‘Jehovah heeft in onze nederigheid aan ons gedacht, omdat Zijn barmhartigheid tot in het eeuwige is’, (Psalm 136:23).

Bij dezelfde: ‘Gedenk niet de zonden van mijn knapenjaren en van mijn overtredingen, gedenk mij naar Uw barmhartigheid, ter wille van Uw goedheid, o Jehovah’, (Psalm 25:7).

Bij dezelfde: ‘Hij gedacht voor hen aan Zijn verbond en het berouwde Hem vanwege de veelheid van Zijn barmhartigheden’, (Psalm 106:45).

Bij dezelfde: ‘Hij heeft van Zijn wonderen een gedachtenis gemaakt; Jehovah is genadig en barmhartig; Hij heeft spijs gegeven degenen die Hem vrezen, Hij gedacht tot in het eeuwige Zijn verbond’, (Psalm 111:4,5).

Bij dezelfde: ‘Gedenk de vorige ongerechtigheden niet; laten Uw erbarmingen ons vóórkomen’, (Psalm 79:8).

Bij Lukas: ‘God heeft Israël Zijn dienstknecht aangenomen, dus dat Hij Zijner barmhartigheid gedacht, om barmhartigheid te doen met onze vaderen en om te gedenken aan Zijn heilig verbond’, (Lukas 1:54,72).

Bij David: ‘Wat is de mens dat Gij zijner gedenkt’, (Psalm 8:5).

Bij dezelfde: ‘Gedenk mijner, Jehovah, in het welbehagen van Uw volk’, (Psalm 106:4).

Bij dezelfde: ‘Jehovah is onzer gedachtig geweest; Hij zegent’, (Psalm 115:12).

In het eerste boek van Samuël: ‘Indien Gij al aanziende de ellende van Uw dienstmaagd zult hebben aangezien en mijner gedachtig zult zijn geweest en Uw dienstmaagd niet zult hebben vergeten’, (1 Samuël 1:11); namelijk de belofte van Hannah, de moeder van Samuël; en wanneer zij hem had gebaard, wordt er gezegd ‘dat Jehovah aan haar gedacht’, vers 19; dat wil zeggen, Hij had haar ellende aangezien en haar barmhartigheid betoond; evenzo meermalen in (Leviticus 26:41,42,45; Numeri 10:9; Jesaja 43:25; 49:1; 64:8; Jeremia 31:34).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl