13
Doch als des priesters dochter een weduwe of een verstotene zal zijn, en geen zaad hebben, en tot haars vadershuis, als in haar jonkheid, zal wedergekeerd zijn, zo zal zij van de spijze haars vaderseten; maar geen vreemde zal daarvan eten.
14
Ook de beweegborst en den hefschouder zult gij in een reine plaatseten, gij, en uw zonen, en uw dochteren met u; want tot uw bescheiden deel, en uwer zonen bescheiden deel, zijn zij uit de dankofferen der kinderenIsraelsgegeven.