13
Doch als des priesters dochter een weduwe of een verstotene zal zijn, en geen zaad hebben, en tot haars vadershuis, als in haar jonkheid, zal wedergekeerd zijn, zo zal zij van de spijze haars vaderseten; maar geen vreemde zal daarvan eten.
11
Toen zeideJuda tot Thamar, zijn schoondochter: Blijf weduwe in uws vadershuis, totdat mijn zoon Sela groot wordt; want hij zeide: Dat niet misschien ook deze sterve, gelijk zijn broeders! Zo ging Thamar heen, en bleef in haar vadershuis.