Bible

 

Klaagliederen 5:13

Studie

       

13 Zij hebben de jongelingen weggenomen, om te malen, en de jongens struikelen onder het hout.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9930

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9930. En gij zult maken een plaat van zuiver goud; dat dit betekent de verlichting uit het Goddelijk Goede van de Heer, staat vast uit de betekenis van de plaat, namelijk de verlichting; en uit de betekenis van het goud, namelijk het goede van de liefde, hier het Goddelijk Goede van de Heer, omdat daaraan was ingegrift: Heiligheid voor Jehovah.

Dat het goud het goede van de liefde is, zie de nrs. 113, 1551, 1552, 5658. 6914, 6917, 8932, 9490, 9510, 9874, 9881.

Dat de plaat de verlichting is, was vanwege de glans; die glansde immers vanwege het goud op het voorhoofd van Aharon en alle glans betekent de verlichting, zodanig als die uit de hemel is uit de Heer als Zon.

De verlichting daar is de wijsheid en het inzicht vanuit het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer daaruit, want dit verlicht de innerlijke dingen van hen.

Hun innerlijke dingen stemmen overeen met het verstandelijke bij de mens, dat door de Heer wordt verlicht, wanneer het ware en het goede van de Kerk en van de hemel wordt doorvat.

Het verstandelijke immers is de opnemende werking, want zonder werking is er geen opneming.

Dat die plaat de verlichting is uit het Goddelijk Goede van de Heer, komt omdat daaraan was ingegrift: Heiligheid voor Jehovah en omdat dit was gezet op de voorkant van de tulband, die op het hoofd van Aharon was.

De heiligheid die uit Jehovah is, is het Goddelijk Ware voortgaande vanuit het Goddelijk Goede van de Heer, nrs. 6788, 8302, 8330, 9229, 9680, 9820.

Opdat dit de uitstraling of de verlichting zou uitbeelden, waaruit de wijsheid en het inzicht is, werd het vastgehecht aan de voorkant van de tulband.

Omdat met de plaat de verlichting uit het Goddelijk Goede van de Heer werd aangeduid, werd zij daarom eveneens ‘de plaat van de kroon der heiligheid’ genoemd en verder eveneens ‘de kroon der heiligheid’, want de kroon is het uitbeeldende van het Goddelijk Goede en de heiligheid is het Goddelijk Ware dat daaruit voortgaat, zoals eerder is gezegd.

Dat die ‘de plaat van de kroon der heiligheid’ werd genoemd, blijkt uit de volgende teksten van dit boek van Exodus: ‘Tenslotte maakten zij de plaat van de kroon der heiligheid uit zuiver goud en zij schreven daarin met het schrift van de graveringen van een zegel: Heiligheid voor Jehovah’, (Exodus 39:30).

Dat dit ook de kroon der heiligheid werd genoemd, elders in Exodus: ‘Gij zult zetten de tulband op zijn hoofd en gij zult geven de kroon der heiligheid op de tulband’, (Exodus 29:6).

En in Leviticus: ‘Hij zette de tulband op het hoofd en hij zette op de tulband tegen de aangezichten ervan de plaat van goud, de kroon der heiligheid’, (Leviticus 8:9).

Dat de kroon heeft uitgebeeld het Goddelijk Goede waaruit het Goddelijk Ware is, staat vast uit de kronen van de koningen; de koningen immers beeldden de Heer uit ten aanzien van het Goddelijk Ware, zie de nrs. 2015, 2069, 3009, 4581, 4966, 5044, 5068, 6148; vandaar hadden zij een kroon op het hoofd en een scepter in de hand.

De regering immers vanuit het Goddelijk Goede werd uitgebeeld door de kroon en de regering vanuit het Goddelijk Ware door de scepter.

Dat de kroon dit is, staat vast uit de volgende plaatsen; bij David: ‘Ik zal David een hoorn doen uitspruiten, Ik zal een lamp schikken voor Mijn Gezalfde; Ik zal zijn vijanden met schaamte bekleden, maar op Hem zal Zijn kroon bloeien’, (Psalm 132:17,18).

David is daar de Heer, nr. 1888; ook de Gezalfde, nrs. 3008, 3009; Zijn hoorn is de macht; nrs. 2832, 9081; de lamp is het Goddelijk Ware waaruit het inzicht is, nrs. 9548, 9783; de kroon is het Goddelijk Goede waaruit de wijsheid is, waaruit ook Zijn regering is.

Van de kroon, die de wijsheid is, wordt gezegd dat die bloeit en wel daardoor dat Hij die voor Zich ten aanzien van het Menselijke heeft verkregen in de wereld door de worstelingen en de overwinningen tegen de hellen, nrs. 9548, 9783, die de vijanden zijn die met schaamte zullen worden bekleed.

Bij dezelfde: ‘Gij oefent toorn tegen Uw gezalfde; Gij hebt Zijn kroon tot de aarde toe verdoemd’, (Psalm 89:40); daar ook staat de Gezalfde voor de Heer, dus voor de staat van de verzoekingen, die er was toen Hij in de worstelingen met de hellen was.

De weeklacht wordt dan beschreven met de toorn en de verdoemenis; zoals de laatste van de Heer aan het kruis dat Hij werd verlaten; het kruis immers was het laatste van de verzoekingen of van de worstelingen met de hellen.

Daarna trok Hij het Goddelijk Goede aan en zo verenigde Hij Zijn Goddelijk Menselijke met het Goddelijke Zelf dat in Hem was.

Bij Jesaja: ‘Te dien dage zal Jehovah Zebaoth zijn tot een kroon der versiering en tot een tulband des sieraads voor de overblijfselen van Zijn volk’, (Jesaja 28:5).

De kroon der versiering voor de wijsheid die is van het goede vanuit het Goddelijke; de tulband des sieraads voor het inzicht dat is van het ware vanuit dat goede.

Daarvan wordt gesproken met betrekking tot de Goddelijke dingen bij het volk; het volk is de Kerk, omdat zij daar was.

Bij dezelfde: ‘Om Zions wil zal Ik niet zwijgen en om Jeruzalems wil zal Ik niet rusten, totdat uitga zoals een glans haar gerechtigheid en haar heil zoals een lamp brandt; en gij zult een kroon des sieraads zijn in de hand van Jehovah en een tulband des koninkrijks in de hand van uw God’, (Jesaja 62:1,3).

Onder Zion en Jeruzalem wordt de Kerk verstaan: onder Zion de hemelse Kerk en onder Jeruzalem de geestelijke Kerk daaruit; de kroon des sieraads is de wijsheid die van het goede is en de tulband des koninkrijks is het inzicht dat van het ware is; en omdat met de kroon wordt aangeduid de wijsheid die van het goede is, wordt er daarom gezegd: in de hand van Jehovah; en omdat met de tulband wordt aangeduid het inzicht, dat van het ware is, wordt er daarom gezegd: in de hand van God.

Want waar gehandeld wordt over het goede, wordt gezegd Jehovah en waar gehandeld wordt over het ware, wordt gezegd God, nrs. 2586, 2769, 6905.

Bij Jeremia: ‘Zeg tot de Koning en de Heerseres: Laat u neder, zit neder, omdat is neergedaald de versiering van uw hoofd, de kroon van uw sieraad’, (Jeremia 13:18).

De kroon des sieraads voor de wijsheid die van het goede uit het Goddelijk Ware is; het sieraad immers is het Goddelijk Ware van de Kerk, nr. 9815.

Bij dezelfde: ‘De vreugde van onze harten heeft opgehouden, onze rei is in rouw verkeerd; de kroon van ons hoofd is afgevallen’, (Klaagliederen 5:16); de kroon van het hoofd staat voor de wijsheid die degenen hebben die zijn van de Kerk vanuit het Goddelijk Ware.

Krachtens die wijsheid munten zij uit boven de overigen van het volk en vandaar hebben zij als het ware de leiding.

Bij Ezechiël: ‘Ik gaf een hanger op uw neus en oorringen op uw oren en een kroon der versiering op uw hoofd’, (Ezechiël 16:12); daar wordt gehandeld over de instauratie van de Kerk.

Een hanger op de neus, voor de doorvatting van het goede; de oorringen op de oren, voor de doorvatting van het ware en de gehoorzaamheid; de kroon op het hoofd voor de wijsheid daaruit.

Bij Job: ‘Mijn heerlijkheid heeft Hij van mij afgetrokken en de kroon van mijn hoofd heeft Hij verwijderd’, (Job 19:9).

De heerlijkheid voor het inzicht dat van het Goddelijk Ware is, nr. 9429; de kroon van het hoofd, voor de wijsheid daaruit.

In de Openbaring: ‘Op de tronen zag ik vierentwintig ouderen, bekleed met witte klederen, die op hun hoofden gouden kronen hadden.

Zij vielen neer voor Hem Die op de troon zat en zij aanbaden Hem Die leeft tot in de eeuwen der eeuwen en zij wierpen hun kronen vóór de troon’, (Openbaring 4:4,10).

De vierentwintig ouderen betekenen al degenen die in het goede vanuit de waarheden zijn en in de abstracte zin in alle goedheden vanuit de waarheden, nrs. 6524, 9404; de tronen zijn de waarheden vanuit het Goddelijke, nrs. 5313, 6397, 8625, 9039.

De gouden kronen op de hoofden zijn uitbeeldend voor de wijsheid uit het Goddelijke en omdat zij uit het Goddelijke zijn, wierpen zij daarom hun kronen voor Hem Die op de troon zat.

Aangezien het goede van de wijsheid wordt verkregen door de worstelingen van de verzoekingen, die plaatsvinden door de waarheden van het geloof, werden vandaar aan hen die tegen de boosheden en valsheden streden en overwonnen, kronen toegewezen.

Daarom waren eveneens de kronen van het martelaarschap de onderscheidingstekenen van de heerschappij vanuit de Heer over de boosheden.

Dat de kronen de prijzen van de overwinning over de boosheden zijn en dat zij daarom de goedheden van de wijsheid zijn met als oorzaak dat deze goedheden de prijzen zijn, staat ook vast uit de Openbaring: ‘Ik zag, toen, ziet, een wit paard en Die daarop zat, had een boog en aan Hem is een kroon gegeven; deze ging uit overwinnende en opdat Hij overwonne’, (Openbaring 6:2).

Het witte paard en Die daarop zat, is de Heer ten aanzien van het Woord, nrs. 2760-2762; de boog is de leer van het ware, waardoor wordt gestreden, nrs. 266, 2709.

Daaruit blijkt dat de kroon, omdat over de Heer wordt gehandeld, het Goddelijk Goede is, dat de prijs van de overwinning is.

Elders: ‘Daarna zag ik, toen, ziet, een witte wolk en op de wolk was Een gezeten, de Zoon des Mensen gelijk, hebbende op Zijn hoofd een gouden kroon en in Zijn hand een scherpe sikkel’, (Openbaring 14:14).

De witte wolk staat voor de letterlijke zin van het Woord, nrs. 4060, 4391, 5922, 6343, 6752, 8981; de Zoon des Mensen voor het Goddelijk Ware dat uit de Heer is, nr. 9807; de gouden kroon voor het Goddelijk Goede waaruit het Goddelijk Ware is; de scherpe sikkel voor de verstrooiing van het boze en het valse.

Elders: ‘Zijt getrouw tot aan de dood toe en Ik zal u geven de kroon des levens’, (Openbaring 2:10); en elders: ‘Zie, Ik kom snellijk; houd hetgeen gij hebt, opdat niemand uw kroon neme’, (Openbaring 3:11); de kroon voor het goede vanuit de waarheden, dus voor de wijsheid, want deze is van het goede van de liefde vanuit de waarheden van het geloof.

Hieruit kan nu vaststaan, wat er wordt aangeduid met de kroon en vandaar met de kroon der heiligheid, die de plaat van goud was, waarin was gegraveerd: Heiligheid voor Jehovah.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8330

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

8330. Het heiligdom, o Heer, hebben Uw handen bereid; dat dit de hemel betekent waar zij zijn die in het ware van het geloof uit de Heer zijn, staat vast uit de betekenis van het heiligdom, dus de hemel waar het ware van het geloof is, waarover hierna; en uit de betekenis van Uw handen hebben bereid, dus dat het uit de Heer is.

Dat van het heiligdom wordt gezegd dat de handen het hebben bereid, komt omdat van handen wordt gesproken met betrekking tot het ware en zij de macht betekenen; dat van handen wordt gesproken met betrekking tot het ware, zie de nrs. 3091, 8281; en dat zij de macht zijn, nrs. 878, 3387, 4931-4937, 5327, 5328, 6292, 6947, 7011, 7188, 7189, 7518, 7673, 8050, 8069, 8153, 8281; iets eenders als het heiligdom, namelijk dat hiervan wordt gesproken met betrekking tot het ware, mr. 8302; de woorden echter die voorafgaan, zoals de plaats tot het wonen van U, en Gij, o Jehovah, hebt gewerkt, worden gezegd met betrekking tot het goede, omdat zij betrekking hebben op de berg van de erfenis, waarmee de hemel wordt aangeduid, waarin het goede van de naastenliefde is, nr. 8327; dat er woorden zijn die in het Woord worden gezegd met betrekking tot het goede en woorden die worden gezegd met betrekking tot het ware, zie nr. 8314.

Wat de hemel is waarin het goede van de naastenliefde is, die met de berg van de erfenis wordt aangeduid, en wat de hemel is waarin het ware van het geloof is, die het heiligdom is, zal in het kort worden gezegd: de hemel waarin het goede van de naastenliefde is, is die waarin de innerlijken zijn, die van het geestelijk rijk van de Heer zijn; en de hemel waarin het ware van het geloof is, is die waarin de uiterlijken zijn die van dat rijk zijn; degenen die innerlijk zijn, zijn in de naastenliefde zelf en daaruit in het geloof; maar zij die uiterlijk zijn, zijn zij die in het geloof zijn, maar nog niet in de naastenliefde; dezen doen het goede uit gehoorzaamheid, eerdergenoemden uit aandoening; hieruit blijkt wat er wordt verstaan onder de hemel waarin het goede van de naastenliefde is en onder de hemel waarin het ware van het geloof is.

Wat betreft het heiligdom: dit is in de hoogste zin het ware van het geloof dat uit de Heer is en vandaar is het in de uitbeeldende zin het geestelijk rijk van de Heer en verder de geestelijke Kerk en vandaar de wederverwekte mens die een Kerk is; en het is zo in de daaruit afgeleide zin, het ware van het geloof, dus het geloof zelf; wat het heilige is, zie nr. 8302.

Vandaar nu komt het dat de hemel door het ware van het geloof dat uit de Heer is, het heiligdom wordt genoemd, zoals bij David: ‘Jehovah antwoorde in de dag der benauwdheid, Hij zende u hulp uit het heiligdom en uit Zion ondersteune Hij u’, (Psalm 20:2,3); het heiligdom staat daar voor de hemel waar het ware van het geloof is, Zion voor de hemel waar het goede van de liefde is.

Bij dezelfde: ‘Zij hebben Uw schreden gezien, o God, de schreden van mijn God, van mijn Koning, in het heiligdom; verschrikkelijke God; uit de heiligdommen, o God Israëls’, (Psalm 68:24,35); het heiligdom staat voor de hemel waar het ware van het geloof is; vandaar wordt er God gezegd en niet Jehovah en eveneens Koning, omdat er God wordt gezegd waar gehandeld wordt over het ware en Jehovah waar over het goede wordt gehandeld, nrs. 2586, 2769, 2807, 2822, 3921, 4402, 7010, 7268; en omdat de koning het ware is, nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 4575, 4581, 4966, 5044, 5068, 6148.

Bij dezelfde: ‘Het zal Jah loven, omdat Hij heeft neergezien uit de hoogte van Zijn heiligdom; uit de hemelen heeft Jehovah neergeschouwd tot de aarde, om te horen het gekerm van de gebondene, om te openen voor de zonen des doods’, (Psalm 102:19-21); het heiligdom staat hier eveneens voor de hemel ten aanzien van het ware van het geloof.

Bij dezelfde: ‘Looft God in Zijn heiligdom, looft Hem in het uitspansel van Zijn sterkte’, (Psalm 150:1); loven in het heiligdom staat voor loven vanuit het ware van het geloof dat uit de Heer is; loven in het uitspansel van de sterkte, staat voor loven vanuit het goede van de naastenliefde dat uit de Heer is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl