Bible

 

Jozua 4:21

Studie

       

21 En hij sprak tot de kinderen Israels, zeggende: Wanneer uw kinderen morgen hun vaderen vragen zullen, zeggende: Wat zijn deze stenen?

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 6983

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

6983. Ook van gisteren, ook van eergisteren; dat dit betekent niet vanaf het eeuwige, namelijk dat hij spraak had, staat vast uit de betekenis van gisteren en van eergisteren, namelijk vanaf het eeuwige; dat van gisteren en van eergisteren vanaf het eeuwige is, komt omdat het de tijd betekent en wel de tijd die voorbij is gegaan, en wanneer van tijd wordt gesproken met betrekking tot de Heer of tot het Goddelijke, betekent dit niet tijd, maar het eeuwige.

Er zijn twee dingen die aan de natuur eigen zijn, die niet in de hemel zijn, te minder in het Goddelijke, namelijk tijd en ruimte; dat die in de hemel niet bestaan, maar dat er in de plaats ervan staten zijn: in plaats van ruimte staten ten aanzien van ‘zijn’ en in de plaats van tijd staten ten aanzien van ‘bestaan’, zie de nrs. 2625, 3938; dat ruimten en tijden in de hemel staten zijn, nrs. 1274, 1382, 2625, 2788, 2837, 3254, 3356, 3387, 3404, 3827, 4321, 4814, 4882, 4901, 4916, 5605, 6110.

In het Goddelijke echter, dat boven de hemel is, is nog minder ruimte en tijd en zelfs geen staten, maar in plaats van ruimte is het oneindige en in plaats van tijd is het eeuwige; deze twee zijn het waarmee tijden en ruimten die in de wereld zijn, overeenstemmen en de staten ten aanzien van Zijn en ten aanzien van Bestaan in de hemelen.

Dat in het Woord met gisteren en eergisteren niet gisteren en eergisteren wordt aangeduid, maar in het algemeen de tijd die voorbij is gegaan, staat vast uit de plaatsen waar zij worden genoemd, zoals bij Jozua: ‘De wateren van de Jordaan kwamen weder in hun plaats en gingen zoals gisteren, eergisteren over al hun oevers’, (Jozua 4:18).

In Samuël: ‘Het geschiedde, een elk die Saul had gekend van gisteren en eergisteren, wanneer zij zagen dat, ziet, hij met de profeten profeteerde’, (1 Samuël 10:11).

Bij dezelfde: ‘De stammen van Israël zeiden tot David: Zowel gisteren als eergisteren, toen Saul koning over ons was, waart gij Israël uitleidende en terugleidende’, (2 Samuël 5:2).

In deze plaatsen en elders staat gisteren, eergisteren voor tevoren of voor de tijd die voorbij is gegaan.

Omdat nu met gisteren, eergisteren de tijd die voorbij is gegaan wordt aangeduid en in de hoogste zin over de Heer wordt gehandeld, Die ten aanzien van de Goddelijke Wet of ten aanzien van het Goddelijk Ware door Mozes wordt uitgebeeld, blijkt dat met van gisteren en van eergisteren wordt aangeduid vanaf het eeuwige.

Het eeuwige dat met gisteren wordt aangeduid, wordt als volgt aangeduid bij David: ‘Duizend jaren zijn in Uw ogen zoals de dag van gisteren, wanneer hij voorbijgegaan is’, (Psalm 90:4).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl