12
Nu dan, zweert mij toch bij den HEERE, dewijl ik weldadigheid aan ulieden gedaan heb, dat gij ook weldadigheid doen zult aan mijns vadershuis, en geeft mij een waarteken,
29
Als nu de dagen van Israel naderden, dat hij sterven zou, zo riep hij zijn zoonJozef, en zeide tot hem: Indien ik nu genadegevonden heb in uw ogen, zo leg toch uw handonder mijn heup, en doe weldadigheid en trouw aan mij, en begraaf mij toch niet in Egypte;