Bible

 

Jozua 19:9

Studie

       

9 Het erfdeel der kinderen van Simeon is onder het snoer der kinderen van Juda; want het erfdeel der kinderen van Juda was te groot voor hen; daarom erfden de kinderen van Simeon in het midden van hun erfdeel.

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 349

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

349. Gezegeld vanuit elke stam Israëls, betekent de hemel en de Kerk van de Heer uit hen.

Met de stam wordt de godsdienst aangeduid ten aanzien van het goede des levens en met elke stam wordt de Kerk aangeduid ten aanzien van al het goede van de liefde en ten aanzien van al het ware vanuit het goede, vanuit welke dingen het goede van het leven is; twee dingen immers zijn het die de Kerk maken: het goede van de liefde en het ware van de leer; het huwelijk van die beide is de Kerk; de twaalf stammen Israëls beeldden uit en betekenden vandaar de Kerk ten aanzien van dat huwelijk en iedere stam een of ander universeel ware van het goede of goede van het ware daarin; maar wat iedere stam betekende, is tot dusver niet aan iemand onthuld en kon ook niet onthuld worden, opdat niet door een kwalijk samengeflanste verklaring het Heilige ontwijd zou worden, dat in die stammen, die tot één verbonden zijn, schuilt; want volgens de verbinding duiden zij aan; anders in de reeks waarin zij worden genoemd volgens de geboorten, (Genesis 29, 30, 35:18); de reeks van de stammen is daar als volgt: Ruben, Simeon, Levi, Jehudah, Dan, Naftali, Gad, Aser, Issachar, Zebulon, Jozef, Benjamin.

Anders in de reeks waarin zij worden genoemd, toen zij in Egypte kwamen, namelijk: Ruben, Simeon, Levi Jehudah, Issachar, Zebulon, Gad, Aser Jozef, Benjamin, Dan, Naftali, (Genesis 46:8-24).

Anders in de reeks wanneer zij door vader Israël gezegend worden, namelijk: Ruben, Simeon, Levi, Jehudah, Zebulon, Issachar, Dan, Gad, Aser, Naftali, Jozef, Benjamin, (Genesis 49).

Anders in de reeks wanneer zij door Mozes gezegend worden, namelijk: Ruben, Jehudah. Levi, Benjamin, Jozef, Efraïm, Menasse, Zebulon, Gad, Dan, Naftali, Aser, (Deuteronomium 33); daar Efraïm en Menasse en niet Simeon en Issachar.

Anders in de reeks wanneer zij legerden en optrokken, namelijk: de stam van Jehudah, Issachar en Zebulon aan de opgang; de stam van Ruben, Simeon, Gad aan het zuiden; de stam van Efraïm, Menasse en Benjamin aan het westen; de stam van Dan, Aser en Naftali aan het noorden; en de stam van Levi in het midden, (Numeri 2:1) tot het einde.

Anders in de reeks, waarin zij elders worden genoemd, zoals in, (Genesis 35:23-26; Numeri 1:5-16; 7:1 tot einde; 13:4-15; 26:5-57; 34”17-28; Deuteronomium 27:12, 13; Jozua 15-19; Ezechiël 48:1 tot einde).

En daarom ‘zei Bileam toen hij Israël zag, wonende naar zijn stammen: Hoe goed zijn uw tabernakels, Jakob en uw habitakels, Israël’, (Numeri 24:1-4 e.v.).

In de borstlap des gerichts, die de urim en de thumim was, waarin 12 kostbare stenen naar de namen der zonen Israëls waren, (Exodus 28:15-24) duidden de stammen in een reeks aan, volgens de vraag waarop zij antwoord kregen.

Wat zij echter aanduiden in de reeks waarin zij hier in de Openbaring worden genoemd, welke nog weer een andere is, zal in het vervolg worden gezegd.

Dat de stammen de godsdienst betekenen en de twaalf stammen de Kerk ten aanzien van al haar dingen, is omdat stam en scepter in de Hebreeuwse taal één woord zijn en de scepter is het koninkrijk en het Koninkrijk van de Heer is de Hemel en de Kerk.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl