345. 5. Het geestelijke laatste, gescheiden van zijn hogere, is het dat werkt. In het Derde Deel is getoond dat het geestelijke uit zijn Zon tot aan de laatsten van de natuur neervloeit door drie graden en dat die graden worden genoemd: de hemelse, de geestelijke en de natuurlijke, en dat in de mens uit de schepping en vandaar uit geboorte die drie graden zijn en dat die geopend worden volgens het leven van hem; en dat indien de hemelse graad wordt geopend, die de hoogste en de binnenste is, de mens hemels wordt, indien de geestelijke graad, die de middelste is, wordt geopend, wordt hij geestelijk, maar indien slechts de natuurlijke graad, die de laagste en de buitenste is, wordt geopend, de mens natuurlijk wordt; en dat hij, indien hij slechts natuurlijk wordt, hij alleen die dingen liefheeft die van het lichaam en van de wereld zijn. Voor zoveel hij die liefheeft, heeft hij voor zóveel de hemelse en de geestelijke dingen niet lief en schouwt hij niet tot God en voor zoveel wordt hij boos. Vanuit deze dingen is het duidelijk dat het geestelijk laatste dat het natuurlijk-geestelijke wordt genoemd, gescheiden kan worden van zijn hogere, en dat dit gescheiden wordt bij de mensen uit wie de hel is. Het geestelijk laatste kan van zijn hogere niet uit zich worden gescheiden, noch bij de beesten, noch op de aarden, en naar de hel schouwen; dit kan alleen bij de mensen. Vanuit deze dingen volgt dat het geestelijk laatste dat van zijn hogere gescheiden is, zoals degenen hebben die in de hel zijn, die boze nutten, waarover boven werd gehandeld, op de aarde werkt. Dat de schadelijke dingen op de aarde de oorsprong ontlenen uit de mens en zo vanuit de hel, kan bevestigd worden vanuit de staat van het land Kanaän, waarover in het Woord: dat toen de zonen Israëls leefden volgens de voorschriften, de gronden hun opbrengst gaven, eender de kudden van klein- en grootvee; en dat toen zij tegen de voorschriften leefden, de landen onvruchtbaar waren en, zoals gezegd wordt, vervloekt. In plaats van oogsten gaven zij doorns en distels en de kudden van klein- en grootvee misdroegen en wilde dieren vielen binnen. Hetzelfde kan worden afgeleid vanuit de sprinkhanen, kikvorsen en luizen in Egypte.