Bible

 

Joël 2:5

Studie

       

5 Zij zullen daarhenen springen als een gedruis van wagenen, op de hoogten der bergen; als het gedruis ener vuurvlam, die stoppelen verteert; als een machtig volk, dat in slagorde gesteld is.

Bible

 

Nehemiah 9:1

Studie

       

1 Voorts op den vier en twintigsten dag dezer maand verzamelden zich de kinderen Israels met vasten en met zakken, en aarde was op hen.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4289

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4289. Dat door ‘laat mij, omdat de dageraad is opgegaan’ wordt aangeduid dat het uitbeeldende zich van Jakobs nakomelingen verwijderde, voordat zij in de uitbeeldende dingen van het land Kanaän kwamen, kan vaststaan uit de samenhang in de historische innerlijke zin, waarin over Jakobs nakomelingen wordt gehandeld; hun staat ten aanzien van die dingen die van de Kerk zijn, wordt in het Woord ook beschreven door de avond, door de nacht en door de morgen of de dageraad en ook hierdoor toen zij in het land Kanaän kwamen, dus in het uitbeeldende van een Kerk daar. Hiermee is het als volgt gesteld: het uitbeeldende van een Kerk kon bij hen niet eerder worden ingesteld dan toen zij geheel en al verwoest waren, dat wil zeggen, toen zij geen erkentenis van de innerlijke dingen hadden, want indien zij een erkentenis van de innerlijke dingen hadden gehad, zouden zij daardoor aangedaan hebben kunnen worden en dan zouden zij ze hebben ontwijd; want de heilige dingen, dat wil zeggen, de innerlijk ware en goede dingen, kunnen ontwijd worden door diegenen die ze weten en erkennen en te meer door hen die er door worden aangedaan, maar niet door hen die niet erkennen, maar men zie wat over de ontwijding eerder is gezegd en getoond, namelijk dat diegenen de heilige dingen kunnen ontwijden die ze weten en erkennen, niet echter zij die ze niet weten en erkennen, nrs. 593, 1008, 1010, 1059, 3398, 3898.

Dat zij die binnen de Kerk zijn, de heilige dingen kunnen ontwijden, niet echter zij die er buiten zijn, zie nr. 2051.

Dat daarom diegenen zoveel mogelijk van de erkenning en van het geloof van het goede en ware worden afgehouden, die daarin niet kunnen blijven, nrs. 3398, 3402. En dat zij in onwetendheid worden gehouden, opdat zij niet zullen ontwijden, nrs. 301-303. Welk gevaar er is door de ontwijding van de heilige dingen, nrs. 571, 582.

Dat de eredienst uiterlijk wordt, opdat het innerlijke niet ontwijd wordt, nrs. 1327, 1328.

Dat daarom aan de Joden de innerlijk ware dingen niet werden onthuld, nr. 3398. Daarom werd er door de Heer in voorzien, dat het echte uitbeeldende van de Kerk, dat wil zeggen het innerlijke, zich van Jakobs nakomelingen verwijderde voordat zij in de uitbeeldende dingen van het land Kanaän kwamen en wel dermate dat zij volstrekt niets wisten over de Heer; zij wisten weliswaar dat de Messias in de wereld zou komen, maar te dien einde om hen tot heerlijkheid en tot de voorrang boven alle natiën van de gehele aarde te verheffen, maar niet om hun zielen voor eeuwig te zaligen; ja, zij wisten niet wat dan ook over het hemelse rijk, noch over het leven na de dood, zelfs niet over de naastenliefde en het geloof. Opdat zij tot die onwetendheid zouden worden teruggebracht, werden zij ettelijke honderden jaren in Egypte gehouden en toen zij van daar werden opgeroepen, wisten zij de naam van Jehovah zelfs niet, (Exodus 3:12-14);

en bovendien hadden zij de gehele eredienst van de uitbeeldende Kerk verloren en wel zodanig, dat zij, nadat de geboden van de Decaloog voor hen verkondigd waren vanuit de berg Sinaï, ‘na een maand der dagen’ terugkeerden tot de Egyptische eredienst, die van het gouden kalf was, (Exodus 32). En omdat die natie, die uit Egypte was uitgeleid, van dien aard was, vergingen zij dan ook allen in de woestijn; want er werd niet meer van hen geëist dan dat zij de voorschriften en de geboden in de uiterlijke vorm zouden bewaren, want dat was het uitbeeldende van een Kerk betrachten; maar daartoe konden niet diegenen worden gebracht die in Egypte waren opgegroeid, maar hun kinderen konden het, hoewel met moeite, in het begin door wonderen en daarna door het aanjagen van vrees en door gevangenschappen, zoals blijkt uit de boeken van Jozua en van Richteren. Hieruit kan vaststaan dat al het echte of innerlijk uitbeeldende van de Kerk zich van hen had verwijderd voordat zij kwamen in het land Kanaän, waar het uiterlijk uitbeeldende van de Kerk in de volle vorm bij hen werd aangevangen; want het land Kanaän was het eigenlijke land zelf waar de uitbeeldende dingen van de Kerk zich konden vertonen, want alle plaatsen en alle grenzen hadden daar vanaf de oude tijden al uitgebeeld, zie nr. 3686.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl