Bible

 

Joël 2:32

Studie

       

32 En het zal geschieden, al wie den Naam des HEEREN zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Sions en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE gezegd heeft; en dat, bij de overgeblevenen, die de HEERE zal roepen.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 5114

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

5114. En in de wijnstok drie scheuten; dat dit de afleidingen daarvan tot aan de laatste toe betekent, staat vast uit de betekenis van de wijnstok, namelijk het verstandelijke, nr. 5113;

uit de betekenis van drie, namelijk het volledige en het voortgezette tot aan het einde toe, nrs. 2788, 4495;

en uit de betekenis van de scheuten, namelijk de afleidingen; wanneer immers de wijnstok het verstandelijke is, dan zijn de scheuten niets anders dan de afleidingen daarvan en omdat drie het voortgezette tot aan het einde toe betekent of van het eerste tot aan het laatste toe, worden met de drie scheuten de afleidingen aangeduid, uit het verstandelijke tot aan het laatste toe, namelijk het zinlijke. Het verstandelijke in het algemeen is het visuele van de innerlijke mens, dat ziet uit het licht van de hemel, dat uit de Heer is en wat het ziet is geheel geestelijk en hemels. Het zinlijke in het algemeen echter is van de uiterlijke mens, hier het zinlijke van het gezicht, omdat dit overeenstemt met en ondergeschikt is aan het verstandelijke; dat zinlijke ziet uit het licht van de wereld, dat uit de zon is en wat het ziet, is geheel werelds, lichamelijk en aards. Er zijn in de mens afleidingen uit het verstandelijke, dat in het licht van de hemel is, tot aan het zinlijke dat in het licht van de wereld is; indien die afleidingen er niet waren, zou het zinlijke niet enig leven kunnen hebben zodanig als het menselijk leven is. Het zinlijke van de mens heeft het leven niet daarvandaan dat het vanuit het licht van de wereld ziet, want het licht van de wereld heeft geen leven in zich, maar daarvandaan dat het vanuit het licht van de hemel ziet, want dit licht heeft het leven in zich. Wanneer dit licht invalt bij de mens in de dingen die vanuit het licht van de wereld zijn, maakt het die levend en maakt dat hij de objecten verstandelijk ziet, dus zoals een mens; vandaar heeft de mens vanuit de wetenschappelijke dingen die zijn ontsproten aan de dingen die hij in de wereld heeft gezien en gehoord, dus vanuit de dingen die door de zinlijke dingen waren binnengekomen, het inzicht en de wijsheid en vanuit deze, het burgerlijk, zedelijk en geestelijk leven. Voor wat in het bijzonder de afleidingen betreft, deze zijn bij de mens zodanig dat die niet in het kort uiteengezet kunnen worden. Het zijn sporten zoals van een ladder tussen het verstandelijke en het zinlijke, maar niemand kan die sporten vatten tenzij hij weet hoe het met die dingen gesteld is, namelijk dat zij onderling ten strengste zijn onderscheiden en wel zozeer onderscheiden dat de innerlijke kunnen ontstaan en bestaan zonder de uiterlijke, maar niet de uiterlijke zonder de innerlijke; zo bijvoorbeeld kan de geest van de mens blijven bestaan zonder het stoffelijk lichaam en hij blijft ook daadwerkelijk bestaan wanneer hij door de dood wordt gescheiden van het lichaam. De geest van de mens is in de innerlijke graad en het lichaam in de uiterlijke. Eender is het gesteld met de geest van de mens na de dood; indien hij onder de gezegenden is, is hij daar in de laatste graad wanneer hij in de eerste hemel is, in de innerlijke graad wanneer hij in de tweede hemel is en in de binnenste wanneer hij in de derde is; en wanneer hij in deze is, dan is hij weliswaar tevens in de overige, maar deze rusten bij hem, bijna zoals het lichamelijke bij de mens rust in de slaap, maar met dit verschil dat de innerlijke dingen bij de engelen dan in de hoogste mate wakker zijn; er zijn dus bij de mens evenzovele onderscheiden graden als er hemelen zijn; behalve de laatste graad, die het lichaam met de zinlijke dingen ervan is. Hieruit kan enigermate vaststaan hoe het is gesteld met de afleidingen van het eerste tot het laatste of van het verstandelijke tot het zinlijke. Het leven van de mens, dat uit het Goddelijke van de Heer is, gaat door deze graden heen van de binnenste tot de laatste en overal wordt het afgeleid en wordt het meer en meer algemeen en in de laatste graad het meest algemeen; de afleidingen in de lagere graden zijn slechts samenstellingen of liever samenvormingen van de afzonderlijke en de bijzondere dingen van de hogere graden achtereenvolgens, met daaraan verbonden zodanige dingen vanuit de zuiverder natuur en daarna vanuit de grovere, die van dienst kunnen zijn als samenhoudende vaten; en wanneer deze vaten zijn ontbonden, keren de afzonderlijke en de bijzondere dingen van de innerlijke graden, die daarin waren samengevormd, tot de naast hogere graad terug; en omdat er bij de mens een verbinding is met het Goddelijke en het binnenste van hem zodanig is dat hij het Goddelijke kan opnemen en niet alleen opnemen, maar zich ook toe-eigenen door de erkenning en de aandoening, dus door het wederkerige, kan daarom de mens, omdat hij zo aan het Goddelijke is ingeplant, nooit sterven; hij is immers in het eeuwige en het oneindige, niet slechts door de invloeiing daaruit, maar ook door de opneming. Daaruit kan men zien hoe ongeleerd en zinledig diegenen over de mens denken die hem met de redeloze dieren vergelijken en geloven dat hij na de dood evenmin als deze zal leven, waarbij zij niet bedenken dat er bij de redeloze dieren geen opneming is en geen wederkerige toe-eigening van het Goddelijke door enige erkenning en aandoening en vandaar geen verbinding; en dat, aangezien hun staat zodanig is, de opnemende vormen van hun leven niet anders dan verstrooid kunnen worden; bij hen immers gaat de invloeiing door hun organische vormen over tot de wereld en vindt daar zijn grens en verdwijnt en keert nooit terug.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1044

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1044. Dat de woorden ‘en hij zal zijn tot een teken van het verbond tussen Mij en tussen de aarde’ de aanwijzing betekenen van de tegenwoordigheid van de Heer in de naastenliefde, en dat de aarde hier het eigene van de mens is, blijkt uit hetgeen eerder gezegd is; en dat de aarde het eigene van de mens betekent, blijkt uit de innerlijke zin, en uit het verband, want eerst werd gezegd:

‘Dit is het teken van het verbond tussen Mij en tussen u, en tussen alle levende ziel die met u is’, waardoor alles wordt aangeduid wat wedergeboren is; hier echter op andere wijze:

‘Hij zal zijn tot een teken van het verbond tussen Mij en tussen de aarde’; hieruit, alsmede uit de herhaling van de woorden ‘teken van het verbond’, blijkt, dat hier iets anders wordt aangeduid, en wel door de aarde datgene, wat niet wedergeboren kan worden, namelijk het eigene van de wil van de mens. Want de wedergeboren mens is, wat het verstandsdeel betreft, van de Heer, maar wat het deel van zijn wil betreft, behoort hij zichzelf toe. Deze beide delen zijn in de geestelijke mens aan elkaar tegenovergesteld, maar het deel van de wil van de mens, hoewel het tegenovergesteld is, moet wel noodzakelijk aanwezig zijn, want al het donkere in zijn verstandsdeel of alle dichtheid van zijn wolk, komt daarvandaan. Het vloeit van daaruit voortdurend in, en hoe meer het invloeit, des te meer wordt de wolk in zijn verstandsdeel verdicht, daarentegen hoe meer het verwijderd wordt, des te meer wordt de wolk verdund. Vandaar komt het, dat hier door de aarde het eigene van de mens wordt aangeduid. Dat de aarde, behalve tal van andere dingen, het lichamelijke van de mens betekent, is al eerder aangetoond; het is hiermee als met twee mensen, die vroeger door de band van vriendschap verbonden waren, zoals het geval was met de wil en het verstand bij de mens van de Oudste Kerk; is de vriendschap verbroken en vijandschap ontstaan, zoals is geschiedt, toen de mens zijn wil geheel en al verdorven had, en wordt er wederom een verbond aangegaan, dan wordt het vijandige deel zo voorgesteld, alsof daarmee een verbond was gesloten, maar het is geen verbond met dat deel, want het is geheel tegenovergesteld en tegenstrijdig, maar een verbond met hetgeen, als gezegd, van daaruit invloeit, dat wil zeggen, met het verstandelijk eigene. Het teken of de aanwijzing van het verbond is hierin gelegen, dat voor zoveel tegenwoordigheid van de Heer in het verstandelijk eigene is, het eigene van de wil zal worden verwijderd. Het is hiermee geheel zo gesteld als met de hemel en de hel; het verstandsdeel van de wedergeboren mens is, door de naastenliefde, waarin de Heer tegenwoordig is, de hemel, en het deel van zijn wil is de hel; voor zoveel de Heer in de hemel tegenwoordig is wordt de hel verwijderd; want uit zichzelf is de mens in de hel, en uit de Heer is hij in de hemel, en voortdurend wordt de mens uit de hel in de hemel geheven, en voor zoveel hij verheven wordt, wordt zijn hel verwijderd. Het teken of de aanwijzing, dat de Heer tegenwoordig is, bestaat dus in de verwijdering van de wil van de mens; deze wil kan worden verwijderd door verzoekingen en door tal van andere middelen tot wedergeboorte.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl