Bible

 

Joël 2:32

Studie

       

32 En het zal geschieden, al wie den Naam des HEEREN zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Sions en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE gezegd heeft; en dat, bij de overgeblevenen, die de HEERE zal roepen.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 5113

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

5113. En zie, een wijnstok voor mij; dat dit het verstandelijke betekent, staat vast uit de betekenis van de wijnstok, namelijk het verstandelijke dat van de geestelijke Kerk is, waarover hierna. Omdat met de schenker het aan het verstandelijke deel onderworpen zinlijke wordt aangeduid en hier wordt gehandeld over de invloeiing van het verstandelijke in het daaraan ondergeschikte zinlijke, verscheen daarom in de droom een wijnstok met scheuten, bloesem, trossen en druiven, waarmee de invloeiing en de wedergeboorte van dat zinlijke wordt beschreven. Wat het verstandelijke van de geestelijke Kerk betreft, moet men weten dat waar in het Woord over die Kerk wordt gehandeld, ook hier en daar over het verstandelijke ervan wordt gehandeld; de oorzaak hiervan is dat het het verstandelijke deel bij de mens van die Kerk is, dat wordt wederverwekt; in het algemeen zijn er immers twee Kerken, namelijk: de hemelse en de geestelijke; de hemelse Kerk is bij de mens die ten aanzien van het wilsdeel kan worden wederverwekt of de Kerk worden, maar de geestelijke Kerk is bij de mens die, zoals gezegd, alleen ten aanzien van het verstandelijke deel kan worden wederverwekt. De Oudste Kerk die voor de vloed was, was hemels, omdat er bij hen die van haar waren, in het wilsdeel iets ongerepts was; maar de Oude Kerk, die na de vloed was, was geestelijk, omdat er bij hen die van haar waren, niet in het wilsdeel maar in het verstandsdeel iets ongerepts was; vandaar nu komt het dat waar in het Woord wordt gehandeld over de geestelijke Kerk, ten dele ook over haar verstandelijke wordt gehandeld, zie hierover de nrs. 640, 641, 765, 863, 875, 895, 927, 928, 1023, 1043, 1044, 1555, 2124, 2256, 2669, 4328, 4493.

Dat het verstandelijke deel bij hen die van de geestelijke Kerk zijn, wordt wederverwekt, kan ook hieruit vaststaan dat de mens van die Kerk geen doorvatting van het ware vanuit het goede heeft, zoals diegenen hebben gehad die van de hemelse Kerk waren, maar het ware dat van het geloof is, eerst moet aanleren en het verstandelijke in zich moet opnemen en zo vanuit het ware leren kennen wat het goede is; en nadat hij dat heeft leren kennen, kan hij het denken en daarna willen en tenslotte doen en dan wordt uit de Heer een nieuwe wil bij hem in het verstandsdeel gevormd; en hierdoor wordt de geestelijke mens door de Heer in de hemel geheven, terwijl wel het boze in zijn eigen wil achterblijft en dat dan op een wonderbaarlijke wijze wordt afgescheiden en dit door een hogere kracht, waardoor hij wordt afgehouden van het boze en gehouden wordt in het goede. De mens van de hemelse Kerk echter werd wederverwekt ten aanzien van het wilsdeel, door zich vanaf kindsheid te doordrenken met het goede van de naastenliefde en wanneer hij dat had doorvat, werd hij in de doorvatting van de liefde tot de Heer geleid; vandaar verschenen hem alle ware dingen van het geloof in het verstandelijke zoals in een spiegel; het verstand en de wil maakten bij hem volstrekt één gemoed, want bij hen werd wat in de wil was, in het verstand doorvat; hierin bestond de ongereptheid van de eerste mens, met wie de hemelse Kerk wordt aangeduid. Dat de wijnstok het verstandelijke van de geestelijke Kerk is, staat meermalen elders vast uit het Woord, zoals bij Jeremia:

‘Wat hebt gij te doen met de weg van Egypte, om de wateren van Sichor te drinken; of wat hebt gij te doen met de weg van Assyrië, om de wateren der rivier te drinken; Ik had u toch geplant tot een gans edele wijnstok, een zaad der waarheid; hoe dan zijt gij Mij verkeerd in ontaarde ranken van een vreemde wijnstok’, (Jeremia 2:18, 21);

dit gaat over Israël, met wie de geestelijke Kerk wordt aangeduid, nrs. 3654, 4286; Egypte en de wateren van Sichor voor de wetenschappelijke dingen die verdraaien, nrs. 1164, 1165, 1186, 1462; Assyrië en de wateren der rivier voor de redenering vanuit die dingen, namelijk de wetenschappelijke, tegen het goede van het leven en het ware van het geloof, nr. 119, 1186;

de edele wijnstok voor de mens van de geestelijke Kerk, die wijnstok wordt genoemd vanwege het verstandelijke; de ontaarde ranken van een vreemde wijnstok, voor de mens van de verdraaide Kerk.

Bij Ezechiël:

‘Een raadsel en een gelijkenis aangaande het huis Israëls: Een grote arend nam van het zaad des lands en legde het in een zaadakker; het sproot uit en het werd tot een weelderige wijnstok, nederig van wasdom, aldus dat zijn ranken naar hem omzagen en zijn wortelen onder hem waren; zo werd hij tot een wijnstok die ranken maakte en scheuten uitzond tot de arend; deze wijnstok plooide zijn wortelen aan en zond zijn ranken tot hem uit, in een goede veld bij vele wateren; hij was geplant om tak te maken, opdat hij zou zijn tot een wijnstok der grootsheid’, (Ezechiël 17:3, 5-8);

de arend voor het redelijke, nr. 3901; het zaad des lands voor het ware van de Kerk, nrs. 1025, 1447, 1610, 1940, 2848, 3038, 3310, 3373;

dat het werd tot een weelderige wijnstok en tot een wijnstok der grootsheid, staat voor tot een geestelijke Kerk, die wijnstok wordt genoemd vanwege de wijn die daaruit is en die het geestelijk goede betekent of het goede van de naastenliefde waar vanuit het ware van het geloof is, ingeplant in het verstandelijke deel.

Bij dezelfde:

‘Uw moeder was als een wijnstok in uw gelijkenis, geplant aan de wateren, vruchtdragend en hij werd vol takken vanwege vele wateren; daarvandaan werden hem de roeden der sterkte tot scepters der heersers; en zijn gestalte verhief zich boven tussen de verstrengelde takken, zodat hij verscheen door zijn hoogte in de veelheid der ranken’, (Ezechiël 19:10);

hier ook over Israël, met wie de geestelijke Kerk wordt aangeduid, die met de wijnstok wordt vergeleken om een zelfde oorzaak, waarover hier vlak voor; daar worden haar afleidingen beschreven tot aan de laatste toe in de natuurlijke mens, namelijk tot aan de wetenschappelijke dingen vanuit de zinlijke dingen, te weten de verstrengelde takken, nr. 2831.

Bij Hosea:

‘Ik zal voor Israël zijn als de dauw; zijn takken zullen gaan en zijn eer zal zijn als des olijfsbooms en hij zal een geur hebben als des Libanons; wederkeren zullen de in zijn schaduw wonenden; zij zullen het koren levend maken en bloeien als de wijnstok; zijn gedachtenis is als de wijn van Libanon; Efraïm, wat heb Ik langer met de afgoden van doen’, (Hosea 14:6-9);

Israël voor de geestelijke Kerk, waarvan de bloei met de wijnstok en waarvan de gedachtenis met de wijn van Libanon wordt vergeleken, vanwege het in het verstandelijke geplante goede van het geloof; Efraïm is het verstandelijke van de geestelijke Kerk, nr. 3969.

Bij Zacharia:

‘De overblijfselen des volks, het zaad des vredes, de wijnstok zal zijn vrucht geven en de aarde zal haar inkomen geven en de hemelen zullen hun dauw geven’, (Zacharia 8:11, 12);

de overblijfselen des volks voor de door de Heer in de innerlijke mens verborgen ware dingen, nrs. 468, 530, 560, 561, 660, 798, 1050, 1738, 1906, 2284; het zaad des vredes voor het goede daar; de wijnstok voor het verstandelijke.

Bij Maleachi:

‘Ik zal voor u de verteerder schelden, dat hij u niet de vrucht des lands verderve; noch zal u de wijnstok beroofd zijn in het veld’, (Maleachi 3:11, 12);

de wijnstok voor het verstandelijke; de wijnstok wordt niet beroofd genoemd wanneer het verstandelijke niet verstoken is van de ware en de goede dingen van het geloof; daarentegen een lege wijnstok, wanneer daar de valse dingen zijn en daaruit de boze dingen; bij Hosea:

‘Israël is een ledige wijnstok, hij maakt vrucht, die aan hem gelijk is’, (Hosea 10:1).

Bij Mozes:

‘Hij zal aan de wijnstok zijn ezelsveulen binden en aan de edele wijnstok de zoon van zijn ezelin, nadat hij zijn bekleedsel gewassen zal hebben in de wijn en zijn omhulsel in het bloed der druiven’, (Genesis 49:11);

de profetie van Jakob, toen Israël, over de twaalf zonen, daar over Jehuda, door wie de Heer wordt uitgebeeld, nr. 3881;

de wijnstok daar voor het verstandelijke dat van de geestelijke Kerk is en de edele wijnstok voor het verstandelijke dat van de hemelse Kerk is.

Bij David:

‘Jehovah, Gij hebt een wijnstok uit Egypte doen vertrekken, Gij hebt de natiën uitgedreven en Gij hebt die geplant; Gij hebt gereinigd vóór die en zijn wortelen doen inwortelen, zodat hij het land heeft vervuld; de bergen zijn bedekt geweest met zijn schaduw en met de takken van de cederboom Gods; Gij hebt zijn scheuten uitgezonden tot aan de zee en tot aan de Eufraat zijn takjes; de ever uit het woud vertreedt hem en het wilde dier der velden weidt hem af’, (Psalm 80:9-12, 14);

de wijnstok uit Egypte in de hoogste zin voor de Heer; de verheerlijking van Zijn Menselijke wordt met hem en met zijn scheuten beschreven; in de innerlijke zin is de wijnstok daar de geestelijke Kerk en de mens van die Kerk, zodanig als hij is wanneer hij ten aanzien van het verstandelijke en het wilsdeel door de Heer is nieuw gemaakt of wederverwekt; de ever in het woud is het valse en het wilde dier der velden is het boze, die de Kerk ten aanzien van het geloof in de Heer vernietigen.

Bij Johannes:

‘De engel zond zijn sikkel op de aarde en wijnoogstte de wijnstok der aarde en wierp hem in de grote wijnpersbak des toorns Gods; getreden werd de wijnpersbak buiten de stad en het bloed ging uit de wijnpersbak tot aan de tomen der paarden’, (Openbaring 14:19, 20);

de wijnstok der aarde wijnoogsten, voor het verstandelijke van de Kerk vernietigen; en omdat met de wijnstok dat verstandelijke wordt aangeduid, wordt er ook gezegd dat het bloed uit de wijnpersbak uitging tot aan de tomen der paarden; met de paarden immers worden de verstandelijke dingen aangeduid, nrs. 2761, 2762, 3217.

Bij Jesaja:

‘Het zal te dien dage geschieden dat elke plaats waarin duizend wijnstokken geweest zijn voor duizend zilverlingen, zal zijn tot doornbos en doornheg’, (Jesaja 7:23).

Bij dezelfde:

‘De bewoners des lands zullen uitgebrand worden en de mens zal zeldzaam gelaten worden, de most zal rouwen en de wijnstok zal kwijnen’, (Jesaja 24:6, 7).

Bij dezelfde:

‘Zij zullen zich op de borsten slaan over de velden van onvermengde wijn, over de vruchtdragende wijnstok; op het land Mijns volks klimt op de doorn, de distel’, (Jesaja 32:12-14);

op die plaatsen wordt gehandeld over de verwoesting van de geestelijke Kerk ten aanzien van het goede en het ware van het geloof en dus ten aanzien van het verstandelijke, want het ware en het goede van het geloof is, zoals eerder gezegd, in het verstandelijke deel van de mens van die Kerk. Eenieder kan zien dat daar onder de wijnstok niet de wijnstok wordt verstaan en onder de aarde niet de aarde, maar iets zodanigs dat van de Kerk is. Omdat de wijnstok in de echte zin het goede van het verstandelijke betekent en de vijgenboom het goede van het natuurlijke, of wat hetzelfde is, de wijnstok het goede van de innerlijke mens en de vijgenboom het goede van de uiterlijke, wordt daarom meermalen in het Woord daar waar de wijnstok wordt vermeld ook de vijgenboom genoemd, zoals in deze plaatsen; bij Jeremia:

‘Al voleindende zal Ik hen voleinden, geen druiven in de wijnstok, noch vijgen in de vijgenboom en het blad is afgevallen’, (Jeremia 8:13).

Bij dezelfde:

‘Ik zal over ulieden aanbrengen een natie van verre, o huis Israëls, die zal eten uw wijnstok en uw vijgenboom’, (Jeremia 5:15, 17).

Bij Hosea:

‘Ik zal verwoesten haar wijnstok en haar vijgenboom’, (Hosea 2:12).

Bij Joël:

‘Een natie is geklommen op Mijn land, zij heeft Mijn wijnstok gesteld tot woestheid en Mijn vijgenboom tot schuim, al ontblotende heeft zij hem ontbloot en voortgeworpen, zijn ranken zijn wit geworden; de wijnstok is verdord en de vijgenboom kwijnt’, (Joël 1:6, 7, 12).

Bij dezelfde:

‘Vreest niet, gij beesten Mijner velden, omdat de habitakels der woestijn grasrijk zijn geworden, omdat de boom zijn vrucht heeft gemaakt en de vijgenboom en de wijnstok zullen hun kracht geven’, (Joël 2:22, 23).

Bij David: ’Hij sloeg hun wijnstok en hun vijgenboom en Hij brak de boom van hun grens’, (Psalm 105:33) Bij Habakuk: ’De vijgenboom zal niet bloeien en geen inkomen in de wijnstokken’, (Habakuk 3:17).

Bij Micha:

‘Vanuit Zion zal de leer uitgaan en het Woord van Jehovah vanuit Jeruzalem; zij zullen zitten eenieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom en ook geen verschrikker’, (Micha 4:2, 4).

Bij Zacharia:

‘Te dien dage zult gijlieden roepen de man tot zijn metgezel, onder de wijnstok en onder de vijgenboom’, (Zacharia 3:10). In het eerste Boek der Koningen:

‘In de tijd van Salomo was vrede van alle overgangen aan de omtrek en Juda en Israël woonde in vertrouwen, eenieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom’, (1 Koningen 4:24, 25);

dat de vijgenboom het goede van de natuurlijke of de uiterlijke mens is, zie nr. 217.

Dat de wijnstok het nieuwe of het door het goede vanuit het ware en door het ware vanuit het goede wederverwekte verstandelijke is, staat vast uit de woorden van de Heer tot de discipelen, nadat Hij het Heilig Avondmaal had ingesteld, bij Mattheüs:

‘Ik zeg u dat Ik van nu aan niet zal drinken van dit gewas des wijnstoks, tot op die dag wanneer Ik met u hetzelve nieuw zal drinken in het koninkrijk van Mijn Vader’, (Mattheüs 26:29);

het goede vanuit het ware en het ware vanuit het goede, waardoor het verstandelijke nieuw wordt of de mens geestelijk wordt, wordt aangeduid met het gewas des wijnstoks; de toe-eigening ervan wordt aangeduid met drinken; dat drinken toe-eigenen is en dat het wordt gezegd met betrekking tot het ware, zie nr. 3168;

dat dit niet ten volle plaatsvindt dan in het andere leven, wordt aangeduid met, ‘tot op die dag dat Ik met u hetzelve nieuw zal drinken in het koninkrijk van Mijn Vader’; dat onder het gewas des wijnstoks niet most noch wijn wordt verstaan, maar iets hemels dat van het rijk van de Heer is, blijkt duidelijk. Omdat het verstandelijke van de geestelijke mens nieuw wordt en wederverwekt wordt door het Ware dat enig en alleen uit de Heer is, vergelijkt de Heer Zich daarom met de wijnstok en vergelijkt Hij hen die worden geplant in het ware dat uit Hem is en dus in Hem, met ranken en het goede dat daaruit is, met de vrucht, bij Johannes:

‘Ik ben de ware wijnstok en Mijn Vader is de Wijngaardenier; alle rank die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg, maar alle rank die vrucht draagt, die zal Hij snoeien, opdat zij meer vrucht drage. Blijft in Mij, ook Ik in u, gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf indien zij niet blijft in de wijnstok en dus ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft. Ik ben de wijnstok, gij de ranken; die in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht, omdat gij zonder Mij niet wat ook doen kunt; dit is Mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad’, (Johannes 15:1-5, 12). Omdat de wijnstok in de hoogste zin de Heer betekent ten aanzien van het Goddelijk ware en vandaar in de innerlijke zin de mens van de geestelijke Kerk, betekent daarom de wijngaard de geestelijke Kerk zelf, nrs. 1069, 3220. Omdat de Nazireeër de hemelse mens uitbeeldde en deze wordt wederverwekt door het goede van de liefde, maar niet door het ware van het geloof zoals de geestelijke mens, dus de hemelse mens niet ten aanzien van het verstandelijke maar ten aanzien van het wilsdeel, zoals eerder gezegd, was het daarom de Nazireeër verboden, ‘wat ook te eten dat zou uitgaan uit de wijnstok’ en dus ‘ook wijn te drinken’, (Numeri 6:3, 4; Richteren 13:14);

hieruit blijkt eveneens dat met de wijnstok het verstandelijke wordt aangeduid dat van de geestelijke mens is, zoals getoond. Dat de Nazireeër de hemelse mens heeft uitgebeeld, zie nr. 3301. Daaruit kan men ook zien dat men geenszins kan weten waarom de Nazireeër verboden was al wat uit de wijnstok zou uitgaan, behalve tal van andere dingen over hem, tenzij men weet wat de wijnstok in de eigenlijke zin betekent en verder tenzij men weet dat er de hemelse Kerk en de geestelijke Kerk is en dat de mens van de hemelse Kerk anders wordt wederverwekt dan de mens van de geestelijke Kerk; eerstgenoemde door een aan het wilsdeel ingeplant zaad, laatstgenoemde door een aan het verstandsdeel ingeplant zaad; zulke verborgenheden liggen in de innerlijke zin van het Woord verborgen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3901

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3901. Dat de laatste staat van de Kerk vergeleken werd met arenden die tot een lijk of lichaam worden vergaderd, komt omdat door de arenden de redelijke dingen van de mens worden aangeduid, die, wanneer daarvan sprake is met betrekking tot de goeden, ware redelijke dingen zijn, maar wanneer daarvan sprake is met betrekking tot de bozen, valse redelijke dingen of redeneringen. Vogels in het algemeen betekenen het denken van de mens eveneens in de ene en de andere zin, nrs. 40, 745, 776, 866, 991, 3219 en elke soort iets in het bijzonder; de arenden omdat zij hoog vliegen en scherp zien, de redelijke dingen. Dat dit zo is, kan uit verscheidene plaatsen in het Woord vaststaan en daarvan mogen de volgende ter bevestiging worden aangevoerd; eerst waar zij de ware redelijke dingen betekenen; bij Mozes:

‘Jehovah vond Zijn volk in een land der woestijn en in de leegte, in gehuil, in eenzaamheid; Hij voerde hem rondom, Hij onderrichtte hem, Hij bewaarde hem als Zijn oogappel; gelijk een adelaar zijn nest opwekt, over zijn jongen zich wiegelt, zijn vleugels uitbreidt, hem neemt, hem draagt op zijn vleugel’, (Deuteronomium 32:10, 11);

het is het onderricht in de ware en goede dingen van het geloof dat hier wordt beschreven en met een adelaar wordt vergeleken; het proces zelf totdat de mens redelijk en geestelijk wordt, is in de beschrijving en vergelijking bevat; de vergelijkingen in het Woord geschieden alle door aanduidende dingen, vandaar hier door de arend, die het redelijke is.

Bij dezelfde:

‘Jehovah tot Mozes: Gijlieden hebt gezien wat Ik de Egyptenaren gedaan heb en dat Ik u gedragen heb op vleugelen der arenden, om u tot Mij te brengen’, (Exodus 19:3, 4).

Bij Jesaja:

‘Zij die Jehovah verwachten, zullen met sterkte vernieuwd worden, zij zullen opvaren met sterke vleugel, gelijk de arenden, zij zullen snellen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden’, (Jesaja 40:31);

met sterkte vernieuwd worden, voor groeien ten aanzien van het willen van het goede, opvaren met sterke vleugel gelijk de arenden, voor groeien ten aanzien van het verstaan van het ware, dus ten aanzien van het redelijke; de zaak wordt hier als elders door twee uitdrukkingen uiteengezet, waarvan de ene het goede behelst, dat van de wil is, de andere het ware dat van het verstand is; evenzo snellen en niet moede worden, wandelen en niet mat worden.

Bij Ezechiël:

‘In gelijkenissen spreek een gelijkenis aangaande het huis Israëls, en zeg: Alzo zei de Heer Jehovih: Een grote arend, lang van slagpennen, vol van vederen, welke borduursel had, kwam op de Libanon en nam een takje van een ceder; hij bracht het af in een land van koophandel, hij zette het in een stad van reukbereiders; het sproot uit en werd tot een welig uitlopende wijnstok. Er was een andere grote arend, groot van vederen, en ziet, deze wijnstok voegde zijn wortelen naar dezelve toe en zond zijn ranken tot hem uit om hem te bevochtigen uit de bedding van zijn planting in een goed veld, bij vele wateren, maar hij zal verwoest worden; hij zond zijn boden in Egypte opdat men hem paarden en veel volks geven zou’, (Ezechiël 17:2-9, 15);

de eerstgenoemde arend voor het door het Goddelijke verlichte redelijke, de in de tweede plaats genoemde arend voor het redelijke vanuit het eigene, dat naderhand verdorven werd door de redeneringen vanuit het zinlijke en de wetenschappelijke dingen; Egypte voor de wetenschappelijke dingen, nrs. 1164, 1165, 1186, 1462;

de paarden voor het verstandelijke daaruit, nrs. 2761, 2762, 3217.

Bij Daniël:

‘Het gezicht van Daniël: Er klommen vier beesten op uit de zee, het ene van het andere verscheiden; het eerste was als een leeuw, maar het had de vleugelen van een arend; ik was ziende totdat zijn vleugelen uitgeplukt waren en het opgeheven werd van de aarde en op de voeten opgericht als een mens en eens mensen hart aan hetzelve werd gegeven’, (Daniël 7:3, 4);

het is de eerste staat van de Kerk die door de leeuw die de vleugelen van een arend had, wordt beschreven en de arendsvleugelen zijn daar de redelijke dingen vanuit het eigene en toen deze werden weggenomen werden de redelijke en de dingen van de wil vanuit het Goddelijke gegeven, wat daarmee wordt aangeduid, dat het werd opgeheven van de aarde en op de voeten opgericht als een mens en eens mensen hart gegeven.

Bij Ezechiël:

‘De gelijkenis der aangezichten der vier dieren of cherubim; de aangezichten eens mensen en de aangezichten eens leeuws hadden zij vieren ter rechterzijde en de aangezichten eens ossen ter linkerzijde zij vieren en de aangezichten eens arends zij vieren’, (Ezechiël 1:10). ‘Hun raderen werden Galgal genoemd en elk een had vier aangezichten, de aangezichten van het eerste de aangezichten eens cherubs en de aangezichten van het tweede de aangezichten eens mensen en van het derde de aangezichten eens leeuws en van het vierde de aangezichten eens arends’, (Ezechiël 10:13, 14).

Bij Johannes:

‘Rondom de troon vier dieren vol ogen van voren en van achteren, het eerste dier een leeuw gelijk, het tweede dier een kalf gelijk, het derde dier hebbende het aangezicht als een mens, het vierde dier gelijk een vliegende arend’, (Openbaring 4:7);

dat die dieren die werden gezien en dus de gelijkenis van hun aangezichten, Goddelijke verborgenheden betekenen, staat vast; maar welke verborgenheden het zijn, kan men niet weten als men niet weet wat de innerlijke zin van een leeuw, een kalf, een mens en een arend is; dat het aangezicht van de arend de omzichtigheid en vandaar de Voorzienigheid is, blijkt duidelijk, want de cherubim die door de dieren bij Ezechiël werden uitgebeeld, betekenen de Voorzienigheid van de Heer dat de mens niet vanuit zich en vanuit zijn redelijke zal binnendringen in de mysteriën van het geloof, zie nr. 308; hieruit blijkt ook dat de arend, wanneer daarvan gesproken wordt met betrekking tot de mens, in de innerlijke zin het redelijke is, en wel omdat de arend hoog vliegt en van boven een wijd uitzicht heeft op de dingen die beneden zijn Bij Job:

‘Vliegt de sperwer door uw inzicht en breidt hij zijn vleugels uit naar de zuidenwind, is het naar uw mond dat zich de arend verheft en dat hij zijn nest verhoogt’, (Job 39:29, 30);

dat hier de arend de rede is, die van het inzicht is, blijkt duidelijk; zo’n betekenis had de arend in de Oude Kerk, want het Boek Job is een boek van de Oude Kerk, nr. 3540; want bijna alle boeken van de toenmalige tijd werden in aanduidende dingen geschreven, maar in de loop van de tijd geraakten de aanduidende dingen dermate in vergetelheid dat men zelfs niet meer weet dat vogels in het algemeen de gedachten zijn, hoewel zij in het Woord zo vaak worden genoemd en het daar duidelijk uitkomt dat zij iets anders betekenen. Dat de arend in de tegenovergestelde zin de niet ware redelijke dingen, dus de valse, betekent, blijkt uit de volgende plaatsen; bij Mozes:

‘Jehovah zal over u een natie verheffen van verre, van het uiterste der aarde, gelijk als een arend toevliegt, een natie welker taal gij niet hoort, een natie hard van aangezichten’, (Deuteronomium 28:49, 50).

Bij Jeremia:

‘Ziet, hij komt op als wolken en als een wervelwind zijn wagenen, zijn paarden zijn sneller dan arenden; wee ons, omdat wij verwoest zijn’, (Jeremia 4:13).

Bij dezelfde:

‘Uw snoeverij heeft u bedrogen, de hoogmoed uws harten, gij die woont in de kloven der steenrotsen, die de hoogte des heuvels inneemt, omdat gij uw nest verhoogt als de arend, Ik zal u van daar nederwerpen. Ziet, hij komt op en vliegt als een arend en hij breidt zijn vleugelen uit over Bozra en het hart der machtigen van Edom is te dien dage geworden als het hart van een vrouw die in benauwdheid is’, (Jeremia 49:16, 17, 22).

Bij dezelfde:

‘Onze vervolgers zijn sneller geweest dan arenden, zij hebben ons op de bergen vervolgd, in de woestijn hebben zij ons lagen gelegd’, (Klaagliederen 4:19).

Bij Micha:

‘Breng kaalheid over u en scheer u om de zonen van uw verrukkingen, verwijd uw kaalheid als de arend, omdat zij van u zijn heengetrokken’, (Micha 1:16).

Bij Obadja:

‘Al verhieft gij u gelijk de arend en al stelt gij uw nest tussen de sterren, Ik zal u van daar nedertrekken’, (Obadja 4:0).

Bij Habakuk:

‘Ik verwek de Chaldeeën, een bittere en onstuimige natie, voorttrekkende in de breedten der aarde, om te erven habitakels welke de hare niet zijn, welker paarden lichter zijn dan de arenden; haar ruiters zullen van verre komen, zij zullen toevliegen als een arend zich spoedende om te eten’, (Habakuk 1:6, 8). Op deze plaatsen wordt door de arenden de valsheid aangeduid die is ingebracht door de redeneringen en deze wordt ingebracht vanuit de begoochelingen van de zinnen en de uiterlijke schijnbaarheden; dat bij de in de laatste plaats aangehaalde profeet door de Chaldeeën diegenen worden aangeduid die in een heilig uiterlijke zijn, maar innerlijk in het valse, zie nr. 1368;

dat zij, evenals Babel, diegenen zijn die de Kerk verwoesten, nr. 1327;

dat de breedten der aarde de ware dingen zijn, nrs. 3433, 3434;

de verwoesting wordt aangeduid door ‘voorttrekkende in de breedten der aarde’; dat de paarden hun verstandelijke dingen zijn, die eender zijn, nrs. 2761, 2762, 3217; wat ‘de arend, zich spoedende om te eten’ is, blijkt hieruit, namelijk om te bewerken dat de mens de ware dingen zal verlaten, want daar wordt over de verlating van de Kerk gehandeld. Er worden vergelijkingen gemaakt met arenden; maar, zoals gezegd, de vergelijkingen geschieden in het Woord door aanduidende dingen. Vandaar blijkt nu duidelijk wat er wordt aangeduid door de vergelijking met de arenden die vergaderd zullen worden tot het lijk.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl