Bible

 

Joël 2:31

Studie

       

31 De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat die grote en vreselijke dag des HEEREN komt.

Ze Swedenborgových děl

 

Ware Christelijke Religie # 621

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 853  
  

621. Hieraan zullen de volgende gedenkwaardigheden worden toegevoegd. De eerste: ik zag een groep geesten die allen op hun knieën tot God baden om engelen tot hen te zenden, met wie ze van aangezicht tot aangezicht zouden kunnen spreken en aan wie ze de gedachten van hun hart zouden kunnen openen. Toen ze opstonden verschenen er drie engelen in fijn linnen gewaden, voor hen die zeiden: ‘De Heer Jezus Christus heeft uw gebeden verhoord en ons daarom tot u gezonden; opent nu dan voor ons de gedachten van uw hart.’ Ze antwoordden: ‘De priesters hebben gezegd, dat in theologische dingen niet het verstand maar het geloof de macht heeft en dat een verstandelijk geloof hierin niet bevorderlijk is. Dit komt immers van de mens en ontleent zijn wijsheid aan de mens en niet aan God. Wij zijn Engelsen en we hebben van onze geestelijkheid tal van dingen gehoord die wij geloofd hebben. Maar als we met anderen spraken, die zich hervormden noemen, en met anderen die zich rooms-katholieken noemden, en verder met sekteaanhangers, schenen ze allen geleerd, en toch stemde in vele dingen de een niet met de ander overeen. Niettemin zeiden allen: ‘Gelooft ons.’ Anderen zeiden: ‘Wij zijn de dienaren van God en wij weten het.’ Maar aangezien wij weten, dat niemand de goddelijke waarheden, die van het geloof genoemd worden en van de Kerk zijn, heeft door geboorte of overerving alleen, maar dat die uit de hemel van God komen, en aangezien die de weg tot de hemel wijzen, en tegelijk met het goede van de naastenliefde het leven binnengaan, en zo tot het eeuwige leven leiden, zijn we angstig geworden en hebben op de knieën tot God gebeden.’ Toen antwoordden de engelen: ‘Leest het Woord, en gelooft in de Heer, en u zult de waarheden zien die u leiding geven in uw geloof en leven. Allen in de christelijke wereld putten uit het Woord, als uit de enige bron, hun leerstellige dingen.’ Maar twee uit de groep zeiden: ‘Wij hebben het gelezen maar niet begrepen.’ De engelen antwoordden: ‘U hebt u niet tot de Heer gewend, die het Woord is, en ook heeft u zich eerder in valsheden bevestigd.’ De engelen zeiden verder: ‘Wat is het geloof zonder het licht en wat is denken zonder begrijpen? Dit is niet menselijk; ook raven en eksters kunnen leren spreken zonder verstand. Wij kunnen u verzekeren dat elk mens wiens ziel daarnaar verlangt, de waarheden van het Woord in het licht kan zien. Er bestaat geen dier dat niet het voedsel van zijn leven kent als het dat ziet; en de mens is een redelijk en geestelijk dier; deze ziet het voedsel van zijn leven, niet zozeer dat van het lichaam, maar dat van zijn ziel, wat het ware van het geloof is, als hij daarnaar hongert en de Heer daarom vraagt. Bovendien, al wat niet met het verstand wordt opgenomen, blijft niet hangen in het geheugen ten aanzien van de zaak, maar alleen wat de woorden betreft. Vandaar hebben wij, toen we uit de hemel op de wereld neerzagen, niets gezien, maar slechts klanken gehoord, merendeels wanklanken trouwens. Maar we zullen enige dingen opsommen, die de geleerden uit de geestelijkheid van het verstandelijke inzicht verwijderd hebben. Ze wisten daarbij niet dat er twee wegen tot het verstand voeren, de ene uit de wereld en de andere uit de hemel, en dat de Heer het verstand van de wereld afhoudt, wanneer Hij het verlicht. Indien echter het verstand vanuit de godsdienst gesloten wordt, dan wordt daarop de weg uit de hemel gesloten en dan ziet de mens niet meer in het Woord dan een blinde. We hebben talloze in kuilen zien vallen waaruit ze niet konden opstaan. We zullen dit met voorbeelden verduidelijken: Kunt u niet begrijpen, wat naastenliefde en wat geloof is; dat de naastenliefde daarin bestaat, goed met de naaste te handelen, en dat het geloof daarin bestaat, juist te denken over God en over de wezenlijke dingen van de Kerk; en vandaar, dat wie wčl en juist denkt, dat wil zeggen, dat wie goed leeft en juist gelooft, zalig wordt?’ Hierop zeiden zij dat ze dit begrepen. Verder zeiden de engelen: ‘Kunt u niet verstaan, dat de mens boete voor zijn zonden moet doen, opdat hij zalig wordt; en dat de mens als hij geen boete doet, in de zonden blijft waarin hij geboren is? Boete doen wil zeggen: de boosheden niet willen, omdat die tegen God zijn; zich eens of tweemaal per jaar onderzoeken, de eigen boosheden zien, die voor de Heer belijden, Zijn bijstand afsmeken, van de boosheden afzien en een nieuw leven ingaan. Voor zoveel men dit doet en in de Heer gelooft, worden de zonden vergeven.’ Toen zeiden enigen uit de groep: ‘Wij begrijpen dit en dus ook wat de vergeving van de zonden is.’ Toen vroegen ze de engelen hen nog verder in te lichten, en wel nu over God, over de onsterfelijkheid van de ziel, over de wederverwekking en over de doop. Hierop antwoordden de engelen: ‘Wij zullen niets anders zeggen dan wat u begrijpt, anders vallen onze woorden als regen in het zand en op de zaden daarin, die, hoezeer die ook uit de hemel besproeid zijn, niettemin verwelken en vergaan.’ Verder zeiden ze over God: ‘Aan allen die in de hemel komen, wordt daar een plaats toegewezen en zodoende ervaart men de eeuwige vreugde, overeenkomstig de voorstelling over God, aangezien deze voorstelling op universele wijze heerst in alle dingen van de eredienst. De voorstelling over God als geest, als men de geest voor wind of ether houdt is zinledig; maar de voorstelling over God als mens is de juiste voorstelling. God immers is de goddelijke liefde en de goddelijke wijsheid, met alle hoedanigheden en het onderwerp is de mens en niet ether of wind. De voorstelling van God in de hemel is de voorstelling van de Heer Zaligmaker; Hij is de God van hemel en aarde, zoals Hijzelf leert; als uw voorstelling van God aan de onze gelijk is, zullen wij u in ons gezelschap verwelkomen.’ Toen ze dit hadden gezegd glansden hun aangezichten. Over de onsterfelijkheid van de ziel zeiden ze: ‘De mens leeft in eeuwigheid, omdat hij met God verbonden kan worden door de liefde en het geloof. Dat dit de onsterfelijkheid van de ziel maakt kan eenieder verstaan, zeker als u hierover iets dieper nadenkt.’ Over de wederverwekking: ‘Wie ziet niet, dat elk mens in vrijheid is om over God te denken of om niet over Hem te denken, als hij maar onderricht is dat er een God is? Zo heeft ieder de vrijheid evenzeer in geestelijke dingen als in burgerlijke en natuurlijke dingen. De Heer geeft dit voortdurend aan allen; vandaar wordt de mens schuldig, wanneer hij niet denkt over God. De mens is mens omdat hij dit kan en het dier is dier omdat het dat niet kan. Daarom kan de mens zich hervormen en wederverwekken zoals uit zichzelf, als hij slechts met het hart erkent, dat het uit de Heer is. Eenieder die boete doet en in de Heer gelooft, wordt hervormd en wederverwekt; beide moet de mens doen als uit zichzelf, maar dit 'als uit zichzelf' is uit de Heer. Het is waar dat de mens uit zichzelf hiertoe hoegenaamd niets kan bijdragen, zelfs niet het minste, maar niettemin bent u niet zoals standbeelden, maar u bent als mensen geschapen, opdat u dit doet uit de Heer als uit uzelf. Dit enige wederkerige van de liefde en het geloof is het wat de Heer boven alles wil, dat de mens Hem schenkt, in één woord: doet dit uit uzelf en gelooft dat het uit de Heer is, zo doet u dit als uit uzelf.’ Maar toen vroegen ze of het doen als uit zichzelf de mens van de schepping aan was ingeplant. De engelen antwoordden daarop: ‘Dit is niet ingeplant, omdat uit zichzelf doen, alleen aan God behoort; maar het wordt voortdurend gegeven, dat wil zeggen, voortdurend toegevoegd. Voor zoveel dan de mens als uit zichzelf het goede doet en het ware gelooft, is hij een engel van de hemel; maar voor zoveel hij het boze doet en vandaar het valse gelooft, hetgeen ook als uit hemzelf gebeurt, is hij een geest van de hel. U verwondert u, dat ook dit als uit hemzelf is, maar toch ziet u het, als u bidt, dat u van de duivel bewaard mag worden opdat hij u niet verleidt, niet in u vaart zoals in Judas, u niet vervult met allerlei ongerechtigheid, en niet zowel uw lichaam, als uw ziel vernietigt. Maar eenieder wordt schuldig, die gelooft, dat hij uit zichzelf handelt, hetzij het goede, hetzij het boze, maar niet schuldig wordt hij die gelooft, dat hij het als uit zichzelf doet. Want als hij gelooft dat het goede van hem komt, eist hij datgene voor zich op, wat van God is, en als hij gelooft, dat het boze van hem komt, schrijft hij zichzelf datgene toe, wat van de duivel is.’ Over de doop zeiden zij: ‘Dit is een geestelijke wassing, die de hervorming en de wederverwekking is, en het kleine kind wordt hervormd en wederverwekt, wanneer het op volwassen leeftijd de dingen doet die de peetouders namens hem beloofd hebben, namelijk deze twee: het berouw en het geloof in God. Want zij beloven ten eerste, dat hij zal afzien van de duivel en van al zijn werken; ten tweede dat hij in God zal geloven. Alle kleine kinderen in de hemel worden in deze twee zaken ingewijd; maar voor hen is de duivel de hel, en God is de Heer. Bovendien is de doop voor de engelen een teken, dat de mens tot de Kerk behoort.’ Toen ze dit gehoord hadden, zeiden enigen uit de groep: ‘Dit begrijpen we.’ Maar toen hoorde men een stem van de zijkant: ‘Wij begrijpen het niet’, en een andere stem: ‘Wij willen het niet begrijpen’. Er werd een onderzoek ingesteld van wie deze stemmen kwamen en men ontdekte dat ze van hen kwamen die de valsheden van het geloof bij zichzelf bevestigd hadden en voor orakels gehouden en zo aanbeden wilden worden. De engelen zeiden: ‘Weest daarover niet verwonderd; zulke mensen zijn er tegenwoordig zeer velen; ze verschijnen aan ons, vanuit de hemel gezien, als gesneden beelden, die met zo'n kunst vervaardigd zijn, dat ze de lippen bewegen en als orgels klinken kunnen, zonder te weten of de adem waaruit hun klank voortkomt, uit de hel of uit de hemel is, aangezien ze niet weten of het vals dan wel waar is. Ze redeneren maar door en bevestigen eindeloos, en toch zien ze niet of iets zo is of niet. Maar u dient te weten dat het menselijk vernuft al wat het maar wil kan bevestigen en wel zo dat het schijnt alsof het zo is. Vandaar kunnen ketters, niet-religieuzen, ja zelfs atheďsten, bevestigen dat er geen God is, maar alleen de natuur.’ Daarna zei dit gezelschap Engelsen, dat brandde van verlangen om wijs te worden tot de engelen: ‘Er wordt op zovele verschillende manieren over het Heilig Avondmaal gesproken; zegt ons wat de waarheid is.’ De engelen antwoordden: ‘De waarheid is dat de mens die tot de Heer opziet en boete doet, door dit allerheiligste met de Heer verbonden en in de hemel binnengeleid wordt.’ Maar enigen uit de groep zeiden: ‘Dit is een mysterie.’ De engelen antwoordden: ‘Het is een mysterie maar niettemin van dien aard dat het begrepen kan worden. Het brood en de wijn maken dit niet; daar komt niets heiligs van; maar het stoffelijke en het geestelijke brood, en de stoffelijke en de geestelijke wijn stemmen wederkerig met elkaar overeen. Het geestelijke brood is het heilige van de liefde en de geestelijke wijn is het heilige van het geloof. Beide gaan uit van de Heer en beide zijn de Heer. Vandaar is de verbinding van de Heer met de mens en van de mens met de Heer. Niet met het brood en de wijn, maar met de liefde en het geloof van de mens die boete doet. De verbinding met de Heer is ook de inleiding in de hemel.’ Nadat de engelen hun iets over de overeenstemming hadden geleerd, zeiden enigen uit het gezelschap: ‘Nu kunnen wij dit voor het eerst ook begrijpen.’ Terwijl ze dit zeiden, ziet, iets als een lichtende vlam daalde vanuit de hemel neer en voegde hen samen met de engelen en zij hadden elkaar wederkerig lief.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.