Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 202
202. De Oudste Kerk, welke een hemels mens was, was van dien aard dat zij niet alleen niet van de boom van kennis at, dat wil zeggen: uit het zinnelijke en wetenschappelijke leren wat van het geloof is, maar het was haar zelfs niet eens vergund die boom aan te raken, dat wil zeggen: uit het zinnelijke en wetenschappelijke over iets denken wat deel van het geloof uitmaakt, zodat zij niet van het hemelse leven in het geestelijke leven, en zo verder zouden wegzinken. Van deze aard is ook het leven van de hemelse engelen; zij die onder hen nog inniger hemels zijn, staan zelfs niet eens toe, dat het geloof of wat ook maar met het geestelijke verband houdt, genoemd wordt, zij verstaan in plaats van het geloof de liefde en dit met een onderscheid dat alleen aan hen bekend is. Zo leiden zij alles wat tot het geloof behoort, van de liefde en de naastenliefde af. Nog minder verdragen zij het, om iets van redenering, het allerminst.om iets wetenschappelijks over het geloof te horen, want zij hebben een innerlijke gewaarwording van de Heer door middel van de liefde omtrent wat goed en waar is; uit deze gewaarwording weten zij onmiddellijk of iets zó is of anders. Wordt er dan ook iets van het geloof gezegd, dan antwoorden zij niet anders dan dat het zo is of niet zo is, daar zij het van de Heer uit voelen. Dit is het wat de woorden van de Heer betekenen bij Mattheüs:
‘Laat dan uw woord zijn ja, ja of neen, neen; wat boven deze is, is uit het boze’, (Mattheüs 5:37). Ziehier, waarom het hun zelfs niet veroorloofd was, de vrucht van de boom van kennis aan te raken, want door dat te doen, waren ze in het kwade, of zouden daaraan sterven. Dit daargelaten, spreken de hemelse engelen onder elkaar net als de andere over verschillende dingen, maar in een hemelse, uit de liefde gevormde, van de liefde afgeleide taal, welke onuitsprekelijker is dan de taal van de geestelijke engelen.