Bible

 

Joël 2:25

Studie

       

25 Alzo zal Ik ulieden de jaren vergelden, die de sprinkhaan, de kever, en de kruidworm, en de rups heeft afgegeten; Mijn groot heir, dat Ik onder u gezonden heb.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9927

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9927. Bij zijn binnentreden tot het heilige vóór Jehovah en bij zijn uitgaan; dat dit betekent in elke staat van het goede en het ware in de eredienst, staat vast uit de betekenis van binnentreden tot het heilige en van binnentreden vóór Jehovah, dus de eredienst, nrs. 9903, 9907.

Dat het is de staat van het goede en van het ware in de eredienst die wordt aangeduid, is omdat alle dingen van de eredienst bij de Israëlitische en Joodse natie uitbeeldend waren voor de innerlijke eredienst en de innerlijke eredienst is vanuit het goede en het ware of vanuit de aandoening van het goede en vanuit het geloof van het ware.

Dat het is elke staat ervan die wordt aangeduid, is omdat er wordt gezegd bij het binnentreden en bij het uitgaan en met binnentreden en uitgaan worden alle dingen van die staat aangeduid.

Bewegingen immers, zoals wandelen, gaan, voortschrijden, betekenen de staat van het leven.

Dat wandelen dit betekent, zie de nrs. 519, 1794, 3335, 4882, 5493, 5605, 8147, 8420; evenzo voortschrijden en voorttrekken, nrs. 8103, 8181, 8397, 8557; en dat de bewegingen en de voortschrijdingen in het andere leven staten zijn, nrs. 1273-1277, 1376-1381, 2837, 3356, 9440.

Daaruit blijkt, dat binnentreden en uitgaan het al is van de staat of van de zaak waarover wordt gehandeld; en omdat hier wordt gehandeld over de eredienst vanuit het goede en het ware, is het elke staat van het goede en het ware in de eredienst, die met binnentreden en uitgaan wordt aangeduid.

Dat binnentreden en uitgaan dit betekent, is vanwege de uitbeeldingen in het andere leven; daar immers, gaan zij, wandelen, schrijden voort, treden binnen en gaan uit, zoals in de wereld, maar al die dingen worden verricht volgens de staat van leven van hun denken en aandoeningen; zie de eerder aangehaalde plaatsen.

Dat zij ook daaraan de oorsprong ontlenen en dat het overeenstemmingen zijn en zo werkelijke schijnbaarheden, bemerken zij niet.

Daaruit blijkt, dat alle dingen die van de beweging zijn, dingen betekenen die van de staat van leven zijn, dus dat binnentreden en uitgaan elke staat, van het leven betekent, dus de staat van de zaak waarover wordt gehandeld, van de aanvang tot het einde.

Vandaar is het dat bij de Ouden een gebruikelijke zegswijze was te zeggen dat zij iemands binnentreden en uitgaan wisten of zijn ingang en zijn uitgang, omdat zij daaronder verstonden dat zij de gehele staat van diens leven wisten.

En aangezien die formule de oorsprong ontleent aan de overeenstemmingen in het andere leven, waarover is gesproken, wordt het daarom ook in het Woord eveneens zo gezegd en waar het wordt gezegd, wordt iets eenders aangeduid, zoals in deze volgende plaatsen; in het eerste boek van Samuël: ‘Achis riep David en zei tot hem: Gij zijt recht en goed is in mijn ogen uw uitgaan en uw binnentreden met mij in het kamp, omdat ik het boze niet in u heb gevonden’, (1 Samuël 29:6); goed in de ogen uw uitgaan en uw binnentreden, staat daarvoor dat hem elke staat van diens leven behaagde.

In het tweede boek van Samuël: ‘Gij kent Abner, dat hij gekomen is om u te overreden en opdat hij zal leren kennen uw uitgang en uw ingang en opdat hij zal leren kennen alles wat gij doet’, (2 Samuël 3:25); de uitgang en de ingang leren kennen, staat voor alle gedachten en daden van het leven; en daarom wordt er ook gezegd: opdat hij zal leren kennen alles wat hij doet.

In het tweede boek van Koningen: ‘Ik ken uw zitten en uw uitgaan en uw binnentreden en dat gij in beroering zijt gekomen tegen Mij’, (2 Koningen 19:27; Jesaja 37:28); daar wordt gehandeld over Sanherib, de koning van Assyrië; diens uitgaan en diens binnentreden kennen, staat voor alle dingen waar hij zich mee bezig houdt.

Bij David: ‘Jehovah zal u behoeden van elk boze, uw ziel zal Hij behoeden, Jehovah zal uw uitgang en uw ingang behoeden, van nu aan en tot in de eeuw’, (Psalm 121:7,8); de uitgang en de ingang behoeden, voor het al van het leven volgens de staat van het goede en het ware.

Bij Mozes: ‘Jehovah, de God der geesten van alle vlees, zal stellen een man over de vergadering, die uitga vóór hen en die zal binnentreden vóór hen, opdat de vergadering van Jehovah niet zal zijn zoals een kudde die geen herder heeft’, (Numeri 27:16,17); die zal uitgaan vóór hen en die zal binnentreden vóór hen, voor die hen zal leiden, dus voor hem die zij in elke staat van het leven mogen beschouwen en volgen.

Bij Johannes: ‘Die niet is binnentredende door de deur in de stal van de schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en een rover; die echter is binnentredende door de deur, is de herder van de schapen.

Ik ben de Herder van de schapen; indien iemand door Mij zal zijn binnengegaan, die zal worden gezaligd; en hij zal binnentreden en hij zal uitgaan en weide vinden’, (Johannes 10:1,2,9); binnentreden, namelijk in de hemel, is in het goede van de liefde en van het geloof, want dit goede maakt de hemel.

Daarom is binnentreden en uitgaan, ten aanzien van elke staat van het leven, door de Heer geleid worden, dus vanuit het vrije het goede denken en willen, dat wil zeggen uit de liefde en het geloof die uit de Heer zijn, want die maken het vrije.

Bij Lukas: ‘Jezus zond de twaalf discipelen om het koninkrijk Gods te prediken en Hij zei tot hen: ‘In wat huis gij zult zijn binnengetreden, blijft aldaar en gaat van daar uit’, (Lukas 9:4); binnentreden in een huis is daar blijven en van daar uitgaan, voor de hemelse vergezelschapping genieten met hen die de Heer opnemen met het geloof en de liefde; want in de hemel zijn zij die tezamen één gezelschap zijn, ook in één huis en treden daar binnen en gaan daar uit; zij zijn immers in een eender goede.

Degenen echter die niet in een eender goede zijn, kunnen dit niet doen en indien zij binnentreden, treden zij niet door de deuren binnen, maar van elders.

Wie niet weet dat zulke dingen worden aangeduid, kan niet weten wat het insluit dat zij in het huis dat zij waren binnengetreden, daar zouden blijven en uitgaan.

Bij Ezechiël: ‘Wanneer de vorst zal binnentreden, zal hij langs de weg van het voorhuis van de poort binnentreden en langs de weg ervan zal hij uitgaan.

Wanneer het volk van het land zal binnentreden vóór Jehovah op de gezette feesten, zal hij die binnentreedt door de weg van de poort van het noorden om te aanbidden, uitgaan door de weg van de poort van de middag; hij die echter binnentreedt door de weg van de poort van de middag, zal uitgaan door de weg van de poort noordwaarts; hij zal niet wederkeren door de weg van de poort door welke hij was binnengetreden, maar recht voor zich heen zal hij uitgaan.

De vorst echter in hun midden, wanneer hij binnentreedt, zo zullen zij binnentreden en wanneer zij zullen uitgaan, zo zullen zij uitgaan’, (Ezechiël 46:8-10).

Daar wordt in de innerlijke zin gehandeld over de nieuwe hemel en de nieuwe Kerk en met de vorst wordt het ware van het geloof vanuit het goede van de liefde aangeduid, op welke wijze dat bij de engelen in de hemelen en bij de mensen van de Kerk op aarde binnentreedt en daarna voortschrijdt.

Wanneer het langs de uiterlijke weg voortschrijdt tot de innerlijke dingen en wanneer het langs de innerlijke weg voortschrijdt tot de uiterlijke dingen, wordt daar beschreven met de ingang en de uitgang van de vorst en van het volk van het land.

De middag is de staat van het ware van het geloof in de innerlijke mens en het noorden is de staat ervan in de uiterlijke mens.

De ingang en de uitgang is de staat van het leven ten aanzien van het goede en het ware, dus ten aanzien van de eredienst.

Hieruit kan men duidelijk genoeg weten dat binnentreden en uitgaan zulke dingen zijn die van de staat van het leven vanuit het goede en het ware zijn.

Wart zou het anders betekenen, dat de vorst zou binnentreden langs de ene weg of de andere, en ook het volk van het land; met het huis immers of de tempel daar, waarin de ingang en waaruit de uitgang is, wordt de hemel en de Kerk aangeduid, nr. 3720; met de vorst het ware van het geloof, nr. 5044; met het volk van het land zij die in de hemel of van de Kerk zijn, nr. 2928; met de weg, dat wat tot het einde leidt, nrs. 627, 2333; met de poort het leerstellige, nrs. 2851, 3187; met de middag waar het ware in het licht is, nr. 9642, dus het ware in de innerlijke mens; en met het noorden waar het ware in de duisternis is, nr. 3708, dus het ware in de uiterlijke mens.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl