Bible

 

Joël 2:24

Studie

       

24 En de dorsvloeren zullen vol koren zijn, en de perskuipen van most en olie overlopen.

Bible

 

I Koningen 8:36

Studie

       

36 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 987

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

987. Dat ‘over alle beest van de aarde’ betekent, over de begeerten welke tot het gemoed behoren, blijkt uit de betekenis van het beest in het Woord, waarin door beesten óf neigingen óf begeerten worden aangeduid; neigingen tot het goede door zachtaardige, nuttige, reine beesten; neigingen tot het boze of begeerten door wreedaardige, onnuttige, onreine beesten; hierover zie men de nrs. 45, 46, 142, 143, 246, 776; daar zij hier begeerten betekenen, worden zij beesten van de aarde genoemd, niet beesten van het veld. Wat de heerschappij van de wedergeboren mens over de begeerten betreft, moet men weten, dat zij, die geloven uit zichzelf te kunnen heersen over de boosheden, in de grootste dwaling verkeren en geenszins wedergeboren zijn; want de mens is niets dan het boze, een samenraapsel van boosheden; heel zijn wil is louter boosheid, dit is het wat in het voorgaande achtste hoofdstuk, vers 21, is gezegd:

‘Het verdichtsel van het menselijk hart is boos van zijn jeugd aan’. Het werd mij op aanschouwelijke wijze aangetoond, dat de mens en de geest, ja, zelfs de engel, op zichzelf beschouwd, dat wil zeggen, al het eigene van hem, de verachtelijkste drek is, en dat hij, aan zichzelf overgelaten, op niets anders dan haat, wraak, wreedheden, en de schandelijkste echtbreuk zint; dit is zijn eigen ik en dit zijn wil, hetgeen ook eenieder, die nadenkt, hieruit alleen al kan opmaken, dat de mens, wanneer hij geboren wordt, het minste wezen is onder alle wilde dieren en beesten, en wanneer hij opgroeit en mondig wordt, hij zich, indien niet de uiterlijke banden, namelijk die van de wet, en de banden die hij zichzelf aanlegt om de machtigste en de rijkste te worden, het verhinderden, in alle misdaden te storten, en niet eerder rusten, voordat hij allen in het heelal had onderdrukt en de rijkdommen van allen in het heelal had bijeengeschraapt, en dat hij niemand sparen zou dan wanneer diegenen zich dan als lage slaven aan hem onderwierpen. Van dien aard is ieder mens, hoewel zij, die zich in de onmogelijkheid en de onmacht, en in bovengenoemde banden bevinden, dit niet gewaar worden. Werd echter de mogelijkheid en de macht gegeven en werden de banden losgemaakt, dan zouden zij zover voortrennen als ze maar konden. Zo gedragen zich de wilde dieren nooit; deze worden in een zekere orde van de natuur geboren; die dieren welke wreedaardig en roofzuchtig zijn, doen andere dieren kwaad, maar alleen uit zelfbehoud, en wanneer zij andere dieren verslinden, is het om hun honger te stillen, en is deze eenmaal gestild, doen zij geen schepsel kwaad. Geheel anders is het echter met de mens. Hieruit blijkt wel wat het eigene van de mens is, en wat zijn wil. Omdat de mens boosheid en drek is van zo’n aard en in die grote mate, volgt vanzelf, dat hij nooit uit zichzelf over het boze kan heersen, en niet alleen over het boze, maar ook over de hel, want ieder mens staat door boze geesten in verbinding met de hel, en van de hel uit wordt het boze, dat bij hem is, opgewekt. Hieruit kan eenieder weten, en wie een gezond oordeel heeft, opmaken, dat het de Heer alleen is, die heerst over het boze bij de mens en over de hel die bij de mens is. Om het boze bij de mens te kunnen onderdrukken, dat wil zeggen, de hel, welke er elk ogenblik naar streeft, op de mens los te stormen en hem voor eeuwig te verderven, wordt de mens door de Heer wedergeboren, en met een nieuwe wil begiftigd, welke het geweten is, door middel waarvan de Heer alleen al het goede werkt. Dit is een zaak van het geloof, namelijk dat de mens niets dan boosheid is, en dat al het goede van de Heer komt; daarom moet de mens deze dingen niet alleen weten, maar ook erkennen en geloven; zo hij dit in het leven van het lichaam niet erkent en gelooft, wordt het hem in het andere leven aan den lijve aangetoond.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl