Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3548
3548. Dat de woorden ‘Hij kwam tot zijn vader en hij zei: Mijn vader; en hij zei: Zie mij, wie zijt gij, mijn zoon’ de staat van innerlijke gewaarwording betekenen krachtens de tegenwoordigheid van dit ware, kan blijken uit de uitbeelding van Izaäk, die hier de vader is, waarover herhaalde malen eerder en verder uit de betekenis van zeggen, namelijk innerlijk gewaarworden, waarover eveneens eerder; hieruit en uit het overige blijkt duidelijk, dat het de staat van de innerlijke gewaarwording is krachtens de tegenwoordigheid van dit ware, dat door Jakob wordt uitgebeeld. Maar van welke aard dit ware is dat nu door Jakob wordt uitgebeeld, blijkt duidelijk uit de innerlijke zin van hetgeen voorafgaat en volgt, namelijk dat het naar de uiterlijke vorm als het goede en het ware van het goede verschijnt, welke werden uitgebeeld door Ezau en aangeduid door zijn jacht, maar dat het niet van dien aard is in de innerlijke vorm. Het natuurlijke ten aanzien van het ware bij de mens die wordt wederverwekt, verschijnt zodanig; weliswaar niet voor de mens – want deze weet niets omtrent het goede en ware bij hemzelf, wanneer hij wordt wederverwekt – maar voor de ogen van de engelen, die dergelijke dingen zien in het licht van de hemel. De mens weet zelfs niet eens wat het goede en het ware van het natuurlijke is en omdat hij dit niet weet, kan hij het niet innerlijk gewaarworden en omdat hij het niet gewaarwordt in het algemeen, kan hij het ook niet gewaarworden in het bijzonder, dus niet de verschillen en nog minder de veranderingen van hun staat; en aangezien hij deze dingen niet gewaarwordt, kan hij bezwaarlijk enige beschrijving begrijpen ten aanzien van hoe het gesteld is met dit goede en ware. Maar omdat in dit hoofdstuk hierover wordt gehandeld, zal in wat volgt een zo veel mogelijk begrijpelijke uitleg worden gegeven.