Bible

 

Joël 2:16

Studie

       

16 Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderkens, en die de borsten zuigen; de bruidegom ga uit zijn binnenkamer, en de bruid uit haar slaapkamer.

Bible

 

I Koningen 8:36

Studie

       

36 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4769

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4769. En zij slachtten een geitenbok; dat dit de uiterlijke ware dingen vanuit de verkwikkingen betekent, staat vast uit de betekenis van de geitenbok in het Woord, namelijk de natuurlijke ware dingen, dat wil zeggen, de ware dingen van de uiterlijke mens, waar vanuit de verkwikkingen van het leven zijn; en ook omdat het uiterlijke ware dingen zijn vanuit verkwikkingen, waarover hierna. De ware dingen van de uiterlijke mens van waaruit de verkwikkingen van het leven zijn, zijn zodanige Goddelijke ware dingen als die zijn van de letterlijke zin van het Woord, waar vanuit de leerstellige dingen van de echte Kerk zijn; deze worden eigenlijk met de bok aangeduid; de verkwikkelijke dingen die daaruit zijn, worden met de geiten aangeduid; en dus met de geitenbok in de echte zin zij die in zodanige ware dingen en in de verkwikkingen daaruit zijn; in de tegenovergestelde zin echter worden met de geitenbok diegenen aangeduid die in de uiterlijke ware dingen zijn, dat wil zeggen, in de schijnbaarheden van het ware vanuit de zin van de letter, die overeenkomen met de verkwikkingen van hun leven, zoals die welke met de verkwikkelijke dingen van het lichaam overeenkomen, die in het algemeen wellusten worden genoemd en die met de verkwikkingen van het gemoed overeenkomen en die in het algemeen eerbewijzen en gewin zijn; zulke mensen worden in de tegenovergestelde zin met geitenbok aangeduid; in één woord, met de geitenbok worden in deze zin diegenen aangeduid die in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn, want dezen nemen uit het Woord geen andere ware dingen dan die welke met de verkwikkingen van hun leven samenstemmen, dat wil zeggen, die de liefden van zich en van de wereld begunstigen; de overige ware dingen brengen zij door uitleggingen daarheen over en vandaar stellen zij valsheden zoals schijnbaarheden van het ware voor. Dat de geitenbok diegenen betekent die in het afgescheiden geloof zijn, kan vaststaan bij Daniël:

‘Ziet, er kwam een geitenbok van het westen over de aangezichten van de gehele aarde en hij roerde de aarde niet aan; en deze bok had een hoorn des aanziens tussen zijn ogen; en uit een van de vier hoornen ging één hoorn uit die gering begon en hij groeide zeer naar het zuiden en naar de opgang en naar het sierlijke; ja, hij groeide tot aan het heir der hemelen en hij wierp ter aarde neder van het heir en van de sterren en hij vertrad ze; en hij wierp de waarheid ter aarde’, (Daniël 8:5, 9, 10, 12). Daar wordt gehandeld over de staat van de Kerk in het algemeen, niet alleen over de staat van de Joodse Kerk, maar ook over de staat van de volgende Kerk, te weten de christelijke Kerk, want het Woord van de Heer is universeel. De geitenbok ten opzichte van de Joodse Kerk betekent diegenen die de innerlijke ware dingen voor niets houden, maar de uiterlijke aanvaarden voor zover deze hun liefden begunstigen, die daarin bestonden dat zij de grootsten en de rijksten zouden zijn; vandaar erkenden zij Christus of de Messias, die zij verwachtten, niet anders dan als een koning die hen zou verheffen boven alle natiën en volken op de gehele wereld en ze aan hen zou onderwerpen als de geringste slaven; daaruit leidden zij de liefde tot hem af. Wat de liefde jegens de naaste is, wisten zij in het geheel niet, slechts dat het een verbinding was door het deelhebben aan bovengenoemde eer en door het gewin. Ten opzichte van de christelijke Kerk betekent echter de geitenbok diegenen die in de uiterlijke ware dingen vanuit de verkwikkingen zijn, dat wil zeggen, die in het afgescheiden geloof zijn, want dezen bekommeren zich eveneens niet in het minst om de innerlijke dingen en indien zij ze onderwijzen, is het alleen om daarmee roem te behalen, om tot ereposten verheven te worden en om tot gewin te komen. Dit zijn de verkwikkingen die in hun hart zijn, wanneer de ware dingen in hun mond zijn; en bovendien trekken zij door slinkse uitleggingen de dingen die van het echte geloof zijn, naar de kant die hun liefden begunstigt; daaruit blijkt wat in de innerlijke zin bij Daniël met die woorden wordt aangeduid, namelijk met de geitenbok zij die in het afgescheiden geloof zijn; dat de bok uit het westen kwam, wil zeggen: uit het boze; dat het westen het boze is, zie nr. 3708;

dat hij kwam over de aangezichten van de gehele aarde, de aarde niet aanroerend, wil zeggen: over de gehele Kerk; onder aarde wordt in het Woord niets anders verstaan dan het land waar de Kerk is, dus de Kerk, nrs. 566, 662, 1067, 1262, 1413, 1607, 1733, 1850, 2117, 2118, 2928, 3355, 4435, 4447;

de hoornen die hij had, zijn de machten vanuit het valse, nr. 2832;

de hoorn des aanziens tussen de ogen, is de macht vanuit de redenering over de ware dingen van het geloof, wat kan vaststaan uit de dingen die over het oog zijn getoond, nrs. 4403-4421, 4523-4534;

de ene hoorn die naar het zuiden groeide, de opgang en het sierlijke, is de macht vanuit het afgescheiden geloof tot naar de dingen die behoren tot de staat van het licht van de hemel, tot de staat van het goede en van het ware; dat het zuiden de staat van het licht is, zie nr. 3708;

dat de opgang of het oosten de staat van het goede is, nrs. 1250, 3249, 3708;

dat het sierlijke de staat van het ware is, staat hier en daar vanuit het Woord vast; dat hij groeide tot aan het heir der hemelen en ter aarde nederwierp van het heir en van de sterren en ze vertrad, wil zeggen dat het zo deed met de erkentenissen van het goede en het ware; dat het heir der hemelen en de sterren de erkentenissen van het goede en het ware zijn, nr. 4697; daaruit weet men wat het is dat hij de waarheid ter aarde wierp, namelijk het geloof zelf, dat in zich de naastenliefde is, want het geloof beoogt de naastenliefde, omdat het uit de naastenliefde voortgaat; datgene wat in de Oude Kerk de waarheid werd genoemd, wordt in de nieuwe Kerk het geloof genoemd, nr. 4690. Eender de bok bij Ezechiël:

‘Ziet, Ik richt tussen het vee en het vee, tussen de rammen en tussen de bokken; is het u te weinig; gij weidt de goede weide af; en het overige van uw weiden vertreedt gij met uw voeten; gij drinkt het bezinksel van de wateren, en wat overblijft vertroebelt gij met uw voeten; met uw hoornen stoot gij al de zwakken, totdat gij haar naar buiten hebt verstrooid’, (Ezechiël 34:17, 18, 21);

ook hier worden met de bokken diegenen aangeduid die in het afgescheiden geloof zijn, dat wil zeggen, die de leer boven het leven stellen en zich tenslotte niet om het leven bekommeren, terwijl toch het leven de mens maakt, niet de afgescheiden leer en het leven na de dood blijft, niet echter de leer tenzij voor zoveel zij vanuit het leven trekt; van hen wordt gezegd dat zij de goede weide afweiden en het overige van de weiden met de voeten vertreden en dat zij het bezinksel van de wateren drinken en wat overblijft met de voeten vertroebelen en verder dat zij met de hoornen de zwakken stoten, totdat zij haar hebben verstrooid. Hieruit blijkt nu wie diegenen zijn die onder de bokken en diegenen die onder de schapen worden verstaan, waarover de Heer bij Mattheüs:

‘Voor Hem zullen al de natiën vergaderd worden en Hij zal ze van elkaar scheiden, zoals de herder de schapen van de bokken scheidt en Hij zal de schapen aan de rechterzijde, maar de bokken aan de linkerzijde zetten’, (Mattheüs 25:32, 33);

dat de schapen diegenen zijn die in de naastenliefde zijn en vandaar in de ware dingen van het geloof en dat de bokken diegenen zijn die in geen naastenliefde zijn, hoewel in de ware dingen van het geloof, dat wil zeggen, die in het afgescheiden geloof zijn, blijkt uit de afzonderlijke dingen daar; dezen worden daar beschreven. Wie en hoedanig diegenen zijn die in het afgescheiden geloof zijn en onder de bokken worden verstaan, kan uit de volgende beide plaatsen vaststaan, bij Mattheüs:

‘Alle boom die geen goede vrucht maakt, zal worden uitgehouwen en in het vuur worden geworpen; en daarom zult gij hen aan hun vruchten kennen; niet eenieder die tot Mij zegt: Heer, Heer, zal ingaan in het koninkrijk der hemelen, maar die daar doet de wil van Mijn Vader, Die in de hemelen is; velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet door Uw naam geprofeteerd en door Uw naam demonen uitgeworpen en in Uw naam vele krachten gedaan, maar dan zal Ik hun belijden: Ik ken u niet, wijkt van Mij, gij werkers der ongerechtigheid’, (Mattheüs 7:19-23);

en bij Lukas:

‘Dan zult gij aanvangen buiten te staan en aan de deur te kloppen, zeggende: Heer, Heer, doe ons open; maar antwoordende zal Hij tot u zeggen: Ik ken u niet vanwaar gij zijt; alsdan zult gij aanvangen te zeggen: Wij hebben vóór U gegeten en gedronken en Gij hebt in onze straten geleerd; maar Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet vanwaar gij zijt; wijkt van Mij, alle gij werkers der ongerechtigheid’, (Lukas 13:25-27);

dezen zij diegenen die in het afgescheiden geloof zijn en bokken worden genoemd. Wat de bokken echter in de goede zin betekenen, zoals die welke bij de slachtoffers werden gebruikt en bij de profeten hier en daar worden genoemd, zal vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders worden gezegd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl