Bible

 

Joël 2:13

Studie

       

13 En scheurt uw hart en niet uw klederen, en bekeert u tot den HEERE, uw God; want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwade.

Komentář

 

Voice

  

'Voice' signifies what is announced from the Word. 'Voice' often refers and is applied to things that cannot have a voice, as in Exodus 4, Nahum 3:2, Psalms 93:3-4.

A 'voice' signifies annunciation, and in a positive sense, annunciation from the Word, which is called 'the voice of Jehovah,' as is shown in Psalms 29:3-9 and Psalms 68:33, where 'voice' denotes divine truth, so the Word and annunciation from it.

'Voice' signifies the quality of interior things.

'Voice,' as in Revelation 19, signifies joy in worship, confession, and celebration of the Lord.

'A great voice heard in heaven,' as in Revelation 12:10, signifies the joy of the angels of heaven from the light and wisdom.

'A great voice,' as in Revelation 16:1, signifies the divine command.

'A great voice out of the temple of heaven,' as in Revelation 16:17, signifies a manifestation from the Lord out of the inmost of heaven.

'A great voice,' as in Revelation 21:3, signifies speech proceeding from love.

'One voice,' as in Revelation 9:13, signifies a divine command.

(Odkazy: Apocalypse Explained 16, 19; Arcana Coelestia 6971; Psalms 93, 93: 3-4)


Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9825

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9825. En een mantel; dat dit betekent het Goddelijk Ware daar in de innerlijke vorm, staat vast uit de betekenis van de mantel, namelijk het midden van het geestelijk rijk, dus het ware zelf dat daar is, want door de klederen van Aharon werd het geestelijk rijk van de Heer uitgebeeld, nr. 9814, dus de waarheden die daar in hun orde zijn, nr. 9822; en omdat dat rijk in drie graden is onderscheiden, namelijk: in een binnenste, een middelste en een uiterlijke, werd daarom met de mantel datgene aangeduid wat in het midden van dit rijk is.

Dat dit rijk in drie graden is onderscheiden, komt omdat het binnenste daar gemeenschap heeft met het hemelse en het uiterlijke met het natuurlijke en het middelste zo dus evenveel ontleent aan het ene en het andere.

Opdat ook iets volmaakt zal zijn, zal het onderscheiden zijn in drie graden; dus is de hemel dit en dus ook de goedheden en de waarheden daar.

Iedere hemel wordt ook in drie graden onderscheiden, want het binnenste ervan zal rechtstreeks gemeenschap hebben met de hogere, het uiterlijke met de lagere en het middelste zo daardoor met de ene en de andere; daarvandaan is de volmaaktheid ervan.

Evenzo is het gesteld met de innerlijke dingen van de mens, die in het algemeen zijn onderscheiden in drie graden, namelijk in: de hemelse, de geestelijke en de natuurlijke; evenzo ieder van deze in zijn drie graden; want de mens die in het goede van het geloof en van de liefde tot de Heer is, is de hemel in kleinste vorm en stemt overeen met de Grootste Mens, nr. 9279.

Zo is het eveneens gesteld met alle dingen van de natuur; dat het natuurlijke van de mens in drie graden is onderscheiden, zie nr. 4570; en in het algemeen alle innerlijke en uiterlijke dingen van hem, nr. 4154.

De oorzaak dat dit zo is, is dat er overal een einddoel, een oorzaak en een uitwerking zal zijn; het einddoel zal het binnenste zijn, de oorzaak het middelste en de uitwerking het laatste, opdat een zaak volmaakt zal zijn.

Vandaar is het, dat drie in het Woord het volledige vanaf de aanvang tot het einde betekent, nrs. 2788, 4495, 7715, 9198, 9488, 9489.

Hieruit kan men weten, waarom de klederen der heiligheid van Aharon waren: de efod, de mantel en de rok; en dat de efod het uiterlijke heeft uitgebeeld, de mantel het middelste en de rok het binnenste daar.

Omdat de mantel het middelste in het geestelijk rijk uitbeeldde en het middelste trekt uit het ene en het andere, wordt dit op uitbeeldende wijze voor dit rijk zelf genomen, zoals in het eerste boek van Samuël: ‘Samuël keerde zich om, om heen te gaan, maar Saul greep een slip van zijn mantel en zij scheurde; waarop Samuël zei: Jehovah zal heden het koninkrijk van Israël van over u afscheuren en dat geven aan uw genoot, die beter is dan gij’, (1 Samuël 15:27,28).

Hieruit blijkt, dat het scheuren van de slip van de mantel van Samuël, het afscheuren van het koninkrijk van Israël van Saul betekende: het koninkrijk van Israël immers betekent het geestelijk rijk van de Heer, nrs. 4286, 4598, 6426, 6637, 6862, 6868, 7035, 7062, 7198, 7201, 7215, 7223, 8805.

Evenzo in hetzelfde boek: ‘David sneed een slip van de mantel van Saul in het verborgene en toen hij die aan Saul toonde, zei Saul: Nu weet ik dat gij al regerende zult regeren en het koninkrijk van Israël zal bestaan in uw hand’, (1 Samuël 24:5,6,12,21).

Ook toen Jonathan een verbond met David aanging, ‘ontdeed hij zich van de mantel en gaf die aan David, tot het zwaard, de boog en de gordel toe’, (1 Samuël 18:3,4); waardoor werd uitgebeeld dat Jonathan, die de erfgenaam was, afstand deed van het koninkrijk van Israël en dit overdroeg op David.

Omdat de mantel het geestelijk rijk uitbeeldde, beeldde deze dus eveneens de waarheden van dit rijk in het algemeen uit; het zijn de waarheden van dit rijk die de geestelijke waarheden worden genoemd, die in het verstandelijk deel van de mens zijn; deze worden met de mantels aangeduid bij Ezechiël: ‘Alle vorsten der zee zullen afdalen van op hun tronen en hun mantels afwerpen en de klederen van hun borduursel uittrekken’, (Ezechiël 26:16); daar wordt gehandeld over Tyrus, waarmee de erkentenissen van het goede en het ware worden aangeduid, nr. 1201.

De verwoesting ervan in de Kerk wordt daar beschreven; de mantels die zij zullen afwerpen, zijn de waarheden van het geloof die in het verstandsdeel zijn; de klederen van borduursel zijn de wetenschappen die in het natuurlijke zijn, nr. 9688.

De oorzaak dat die waarheden worden aangeduid, is dat in het geestelijk rijk van de Heer het ware regeert dat van het verstand is, maar in het hemels rijk regeert het goede dat van de wil is.

Bij Mattheüs: ‘De schriftgeleerden en de farizeeën doen al hun werken om van de mensen gezien te worden; en zij maken de franjes van hun mantels groot’, (Mattheüs 23:5,6); de franjes van de mantels groot maken, staat voor de waarheden op hoogdravende wijze weergeven, alleen opdat die door de mensen worden gehoord en gezien.

Dat zulke dingen met de mantel worden aangeduid, zal nog beter worden vaststaan uit de beschrijving ervan in de volgende teksten van dit hoofdstuk, vers 31 tot 35.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl