Bible

 

Jeremia 45

Studie

   

1 Het woord, dat de profeet Jeremia gesproken heeft tot Baruch, den zoon van Nerija, als hij die woorden uit den mond van Jeremia in een boek schreef, in het vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda, zeggende:

2 Alzo zegt de HEERE, de God Israels, van u, o Baruch!

3 Gij zegt: Wee nu mij, want de HEERE heeft droefenis tot mijn smart gedaan; ik ben moede van mijn zuchten, en vind geen rust!

4 Zo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt de HEERE: Zie, dat Ik gebouwd heb, breek Ik af, en dat Ik geplant heb, ruk Ik uit, zelfs dit ganse land.

5 En zoudt gij u grote dingen zoeken? Zoek ze niet; want zie, Ik breng een kwaad over alle vlees, spreekt de HEERE; maar Ik zal u uw ziel tot een buit geven, in alle plaatsen, waar gij zult henentrekken.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10283

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

10283. Op het vlees van de mens zal het niet worden gegoten; dat dit betekent: niet het vergemeenschappende met het eigene van de mens, staat vast uit de betekenis van het vlees van de mens, namelijk diens eigene, waarover hierna; en uit de betekenis van gieten, dus vergemeenschappen; er wordt immers iets eenders aangeduid met gieten als met aanraken, maar van gieten wordt gesproken met betrekking tot vloeistoffen, zoals met betrekking tot olie, wijn en water en van uitgieten met betrekking tot de Goddelijke, de hemelse en de geestelijke dingen; maar van aanraken met betrekking tot vaste stoffen en lichamen.

Dat aanraken vergemeenschappen is, zie nr. 10130.

Daaruit volgt dat daarmee, dat er geen olie der zalving op het vlees van de mens zal worden gegoten, wordt aangeduid dat het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde van de Heer niet vergemeenschappend is met het eigene van de mens; de oorzaak hiervan is dat het eigene van de mens niets dan het boze is en het Goddelijk Goede van de Heer niet met het boze kan worden vergemeenschapt.

Dat het eigene van de mens niets dan het boze is, zie de nrs. 210, 215, 731, 874, 876, 987, 1023, 1024, 1047, 5660, 5786, 8480.

Er is bij de mens het eigene van de wil en het eigene van het verstand; het eigene van de wil van hem is het boze en het eigene van het verstand is het valse daaruit.

Het eerstgenoemde, namelijk het eigene van de wil, wordt aangeduid met het vlees van de mens en het eigene van het verstand met het bloed van dat vlees.

Dat dit zo is, staat vast uit deze volgende plaatsen bij Mattheüs: ‘Jezus zei: Gezegend zijt gij, Simon, omdat vlees en bloed u het niet heeft onthuld, maar Mijn Vader Die in de hemelen is’, (Mattheüs 16:17); dat het vlees daar het eigene van de mens is en eveneens het bloed, blijkt duidelijk bij Johannes: ‘Zovelen hebben opgenomen, die heeft Hij de mogendheid gegeven zonen Gods te zijn; die niet uit de bloeden, noch uit de wil des vlezes, maar uit God geboren zijn’, (Johannes 1:12,13).

Met de bloeden worden daar de valsheden aangeduid die uit het verstandelijk eigene van de mens voortkomen en met de wil des vlezes de boosheden die vanuit het eigene van de wil voortgaan.

Dat het bloed het valse vanuit het boze is, dus het verstandelijk eigene vanuit het eigene van de wil, zie de nrs. 4735, 9127.

Bij Jesaja: ‘Ik zal uw verdrukkers spijzigen met hun vlees en zoals van most zullen zij van hun bloed dronken worden gemaakt’, (Jesaja 49:26).

Hen spijzigen met hun vlees en dronken maken van hun bloed, staat voor het vullen met het boze en het valse, dus met het eigene; het ene en het andere immers, zowel het boze als het valse, is vanuit het eigene.

Bij Jeremia: ‘Vervloekt is de mens die op de mens vertrouwt en vlees tot zijn arm stelt’, (Jeremia 17:5); op de mens vertrouwen en vlees tot zijn arm stellen, is op zichzelf en op zijn eigene vertrouwen.

Bij Jesaja: ‘Het volk is zoals een spijs des vuurs geworden; indien hij ter rechter zal hebben afgesneden, zo zal hij hongeren en indien hij ter linker zal hebben gegeten, zo zullen zij niet worden verzadigd; zij zullen eten de man het vlees van zijn arm, Menasse Efraïm en Efraïm Menasse’, (Jesaja 9:19,20); met de spijs des vuurs wordt aangeduid de toe-eigening van de boosheden of van de begeerten van de liefden van zich en van de wereld; met hongeren en niet verzadigd worden, wordt aangeduid niet het goede en het ware van het geloof opnemen; met het vlees van de arm wordt het ene en het andere eigene van de mens aangeduid; met Menasse het boze van de wil en met Efraïm het valse van het verstand en met eten toe-eigenen.

Dat de vuren de boosheden of de begeerten van de liefde van zich en van de wereld zijn, zie de nrs. 5071, 5215, 6314, 6832, 7324, 7575, 9141.

Dat hongeren en niet verzadigd worden, is niet het goede en het ware van het geloof opnemen, is omdat met de honger en de dorst de verlating van het goede en het ware wordt aangeduid, nrs. 5360, 5376, 6110, 7102, 8568; dat de rechter het goede is waar vanuit het ware is en de linker het ware waardoor het goede is, nr. 10061.

Vandaar betekent hongeren indien hij ter rechter zal hebben afgesneden en niet verzadigd worden indien hij ter linker zal hebben gegeten, dat zij, hoezeer zij ook ten aanzien van het goede en het ware worden onderricht, toch niet zullen opnemen.

Dat Menasse het goede van de wil is, nrs. 5351, 5353, 5348, 6222, 6234 6238, 6267; en dat Efraïm het ware van het verstand is, nrs. 3969, 5354, 6222, 6234, 6238, 6267; vandaar is in de tegengestelde zin Menasse het boze van de wil en Efraïm het valse van het verstand, want bijna alle dingen in het Woord hebben ook een tegengestelde zin.

Dat eten toe-eigenen is, nrs. 3168, 3513, 3596, 4745.

Daaruit blijkt, wat het vlees van zijn arm eten is, namelijk zich het boze en het valse uit zijn eigene toe-eigenen; het vlees van de arm wordt er gezegd, omdat met de arm, eender als met de hand wordt aangeduid datgene wat bij de mens is en waarop hij vertrouwt; zie nr. 10019.

Bij Zacharia: ‘Ik zei: Ik zal ulieden niet weiden; de stervende sterve, laten de overigen eten eenieder het vlees van de anderen’, (Zacharia 11:9); niet weiden staat voor niet onderrichten en hervormen; sterven voor vergaan ten aanzien van het geestelijk leven; het vlees van de ander eten, staat voor zich de boosheden toe-eigenen die uit het eigene van de ander zijn.

Bij Ezechiël: ‘Jeruzalem heeft gehoereerd met de zonen van Egypte, de naburen, groot van vlees’, (Ezechiël 16:26).

Jeruzalem staat voor de verdraaide Kerk; hoereren met de zonen van Egypte, groot van vlees, staat voor de waarheden van de Kerk vervalsen door de wetenschappelijke dingen die alleen vanuit de natuurlijke mens zijn, dus door de zinlijke wetenschappelijke dingen.

Dat Jeruzalem de Kerk is, zie de nrs. 402, 2117, 3654; hier de verdraaide Kerk; dat hoereren is de waarheden vervalsen, nrs. 2466, 2729, 8904; dat de zonen de waarheden zijn en eveneens de valsheden, nrs. 1147, 3373, 4257, 9807; dat Egypte het wetenschappelijke is in de ene en de andere zin, zie nr. 9340 en dat het het natuurlijke is, nr. 9391.

Vandaar worden degenen groot van vlees genoemd die vanuit het zinlijke redeneren en gevolgtrekkingen maken ten aanzien van de waarheden van de Kerk; zij die dit doen, grijpen valsheden voor waarheden aan, want vanuit het zinlijke redeneren en gevolgtrekkingen maken, is dit doen vanuit de begoochelingen van de zinnen van het lichaam; daarom zijn het de zinlijke mensen die worden verstaan onder groot van vlees, aangezien zij vanuit hun lichamelijk eigene denken.

Bij Jesaja: ‘Egypte is een mens en niet god en zijn paarden zijn vlees, niet geest’, (Jesaja 31:3).

Egypte staat ook hier voor het wetenschappelijke, zijn paarden staan voor het verstandelijke daaruit; dit wordt genoemd vlees, niet geest, wanneer zij uit het eigene en niet uit het Goddelijke gevolgtrekkingen maken.

Dat de paarden het verstandelijke zijn, zie de nrs. 2761, 2762, 3217, 5321, 6534; en dat de paarden van Egypte de wetenschappelijke dingen vanuit het verdraaide verstandelijke zijn, nrs. 6125, 8146, 8148.

Dat met het vlees het eigene van de mens wordt aangeduid, of wat hetzelfde is, de boze wil ervan, staat vast bij Mozes, waar gehandeld wordt over de begeerte van het Israëlitische volk om vlees te eten, waarover het volgende: ‘Het grauw dat in het midden des volks was, zij begeerden een begerigheid en zij zeiden: Wie zal ons met vlees spijzigen.

Jehovah zei: Morgen zult gij vlees eten; gij zult niet één dag eten, noch twee dagen, noch vijf dagen, noch tien dagen, noch twintig dagen, tot een maand der dagen toe.

En een wind trok voort van Jehovah en raapte kwartels uit de zee; en liet ze neer op het leger, omtrent twee ellen op de aangezichten der aarde.

Het volk stond op de ganse dag en de ganse nacht en de ganse volgende dag en zij verzamelden en zij spreidden uit rondom het leger.

Het vlees was nog tussen hun tanden voordat het was weggeslikt en de toorn van Jehovah ontbrandde tegen het volk en Hij sloeg in het volk een zeer grote plaag; weswege hij de naam van de plaats noemde: de graven der begerigheid’, (Numeri 11:4,18-20,31-34).

Dat het vlees het eigene van die natie heeft betekend, kan uit de afzonderlijke dingen daar vaststaan; want indien dit niet zo was, wat voor kwaad zou er dan gelegen hebben in het verlangen naar vlees, daar hun tevoren ook vlees was beloofd’, (Exodus 16:12)?

Maar omdat het het eigene betekende, dus het boze van de wil, waarin die natie meer dan de andere natiën was, wordt er daarom gezegd dat zij, toen zij vlees verlangden, een begerigheid begeerden; en daarom werden zij geslagen met een grote plaag en daarom werd de naam van de plaats waar zij werden begraven, genoemd de graven der begerigheden.

Of men zegt het boze van de wil, dan wel de begerigheid, het is hetzelfde, want het boze van de wil is de begerigheid, aangezien het eigene van de mens niets anders begeert dan het zijne en niet iets van de naaste of iets van God, tenzij ter wille van zich.

Omdat die natie zodanig is geweest, wordt er daarom gezegd dat zij het vlees zouden eten niet één dag, niet twee, niet vijf, noch tien, noch twintig, maar een maand der dagen, waarmee wordt aangeduid dat die natie voor altijd zodanig is, want een maand der dagen is voor altijd en daarom wordt er gezegd, dat zij, terwijl het vlees nog tussen hun tanden was voordat het was weggeslikt, met een grote plaag werden geslagen; met de tanden immers wordt het lichamelijk eigene aangeduid, namelijk het laagste van de mens, nrs. 4424, 5565-5568, 9062.

Dat die natie zodanig is geweest, zie nr. 9380 en in het gezang van Mozes, (Deuteronomium 32:20,22-26,28,32-34).

In het Woord wordt de geest tegenover het vlees gesteld, aangezien met de geest het leven uit de Heer wordt aangeduid en met het vlees het leven uit de mens, zoals bij Johannes: ‘Het is de geest die levend maakt; het vlees is niet tot wat ook nut; de woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven’, (Johannes 6:63).

Daaruit staat vast dat de geest het leven uit de Heer is, namelijk het leven van de liefde tot en het geloof in Hem uit Hem en dat het vlees het leven uit de mens is, dus diens eigene; vandaar wordt er gezegd: ‘Het vlees is niet tot wat ook nut’.

Eender elders bij Johannes: ‘Hetgeen uit het vlees is geboren, is vlees, maar hetgeen uit de geest is verwekt, is geest’, (Johannes 3:6).

Bij David: ‘God gedacht dat zij vlees waren, een geest die heen zou gaan, niet wederkeren’, (Psalm 78:39).

Aangezien met het vlees, wanneer over de mens wordt gehandeld, het eigene wordt aangeduid, dat het boze van de liefde van zich en van de wereld is, zo blijkt wat met Vlees wordt aangeduid wanneer over de Heer wordt gehandeld, namelijk Zijn Eigene, namelijk het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde.

Dit wordt aangeduid met het Vlees des Heren bij Johannes: ‘Het brood dat Ik zal geven, is Mijn Vlees; tenzij gij het Vlees van de Zoon des Mensen zult hebben gegeten en Zijn Bloed zult hebben gedronken, zo zult gij het leven niet in u hebben.

Die Mijn Vlees nuttigt en Mijn Bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; want Mijn Vlees is waarlijk spijs en Mijn Bloed is waarlijk drank’, (Johannes 6:51-55).

Dat met het Vlees des Heren het Goddelijk Goede van Zijn Goddelijke Liefde wordt aangeduid en met het Bloed het Goddelijk Ware voortgaande vanuit dat Goddelijk Goede, dus eendere dingen als met het Brood en de Wijn in het Heilig Avondmaal en dat zij zijn de Eigen dingen in Zijn Goddelijk Menselijke, zie de nrs. 1001, 3813, 4735, 6978, 7317, 7326, 7850, 9127, 9393, 10026, 10033, 10152.

Dat de slachtoffers hebben uitgebeeld de goedheden die uit de Heer zijn en dat daarom de vlezen ervan de goedheden hebben aangeduid, nrs. 10040, 10079.

Bovendien wordt in het Woord hier en daar gezegd alle vlees en daaronder wordt verstaan elk mens, zoals in (Genesis 6:12,13,17,19; Jesaja 40:5,6; 49:26; 66:16,23,24; Jeremia 25:31; 32:27; 45:5; Ezechiël 20:48; 21:4,5).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2466

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2466. Dat in de innerlijke zin deze dingen, die hier verklaard zijn, worden aangeduid, kan bevestigd worden en wel woord voor woord, maar behalve dat het merendeel daarvan al eerder werd bevestigd, zijn zij ook van dien aard, dat zij voorstellingen en kuise oren kwetsen. Uit de in het kort samengevatte verklaring kan dit blijken, dat door deze dingen de oorsprong wordt beschreven van een dergelijke godsdienstigheid, als door Moab en de zoon Ammons in het Woord wordt aangeduid; van welke aard zij was, zal gezegd worden in hetgeen volgt, waar van Moab en de zoon Ammons sprake is; dat het het geschonden goede en het vervalste ware is, blijkt duidelijk. De schendingen van het goede en de vervalsingen van het ware worden in het Woord gewoonlijk door echtbreuken en hoererijen beschreven en ook zo genoemd; de reden hiervan is deze, dat het goede en het ware onderling een huwelijk vormen, zie nrs. 1904, 2173, ja zelfs – en wat nauwelijks iemand kan geloven – komt hieruit als haar echte beginsel de heiligheid van huwelijken op aarde voort, alsmede de huwelijkswetten, waarover in het Woord gehandeld wordt; want het is hiermee als volgt gesteld: wanneer de hemelse dingen met de geestelijke dingen uit de hemel neerdalen in een lagere sfeer, veranderen zij daar geheel en al in een gelijkenis van huwelijken, en dit vanwege de overeenstemming die er bestaat tussen geestelijke en natuurlijke dingen, over welke overeenstemming, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders; wanneer die echter verdraaid worden in de lagere sfeer, zoals daar plaatsvindt waar boze genieën en boze geesten zijn, dan worden deze dingen in zulke dingen veranderd, als die welke tot echtbreuken en hoererijen behoren; dit is de reden, dat bezoedelingen van het goede en verdraaiingen van het ware in het Woord door echtbreuken en hoererijen worden beschreven en ook zo genoemd, zoals overduidelijk kan blijken uit de nu volgende plaatsen; bij Ezechiël:

‘Gij hebt gehoereerd vanwege uw naam; en hebt uw hoererijen uitgestort over eenieder die voorbijging; gij hebt van uw klederen genomen en u gemaakt geplekte hoogten en hebt daarop gehoereerd; gij hebt genomen de vaten van uw sieraad van Mijn goud en van Mijn zilver, dat Ik u gegeven had en gij hebt u beelden van het mannelijke gemaakt en gij hebt met dezelve gehoereerd; gij hebt uw zonen en uw dochters, die gij Mij gebaard had, genomen en hebt dezen geofferd; is het wat kleins van uw hoererijen; gij hebt gehoereerd met de zonen van Egypte, uw naburen, groot van vlees en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd, om Mij tot toorn te verwekken; gij hebt gehoereerd met de zonen van Aschur en gij hebt met hen gehoereerd en waart niet verzadigd; en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd, tot aan het land van handel, Chaldea, en toch zijt gij daarmee niet verzadigd geworden’, (Ezechiël 16:15-17, 20, 26, 28, 29 e.v.), waar gehandeld wordt over Jeruzalem, waarmee hier de verdorven Kerk ten aanzien van het ware wordt aangeduid; eenieder kan zien, dat al deze dingen geheel andere betekenissen hebben; dat iets verdorvens van de Kerk, hoererij wordt genoemd, blijkt duidelijk. De klederen hier zijn waarheden die verdraaid worden; de daaruit voortvloeiende valsheden die vereerd worden, zijn de geplekte hoogten, waarmee hoererij gepaard ging; dat klederen waarheden zijn, zie nr. 1073 en dat hoogten de eredienst zijn, zie nr. 796; ‘de vaten van het sieraad van goud en zilver, dat Ik u gegeven had’, zijn de erkentenissen van het goede en het ware uit het Woord, waarmee zij valsheden bevestigen en wanneer deze als waarheden verschijnen, worden zij ‘beelden van het mannelijke’ genoemd, waarmee hoererij gepleegd werd. Dat ‘de vaten van het sieraad van goud en zilver de erkentenissen van het goede en ware zijn, blijkt uit de betekenis van het goud, namelijk het goede, nrs. 113, 1551, 1552;

en van het zilver, namelijk het ware, nrs. 1551, 2048; ‘beelden van het mannelijke’ betekent, dat valsheden als waarheden verschijnen, nr. 2046.

Dat de zonen en dochters die zij gebaard hadden en geofferd hadden, de waarheden en goedheden zijn die zij verdraaid hadden, blijkt uit de betekenis van de zonen en de dochters, nrs. 489-491, 533, 2362.

Dat ‘hoereren met de zonen van Egypte’ wil zeggen, deze verdraaien door wetenschappelijke dingen, blijkt uit de betekenis van Egypte, namelijk het wetenschappelijke, nrs. 1164, 1165, 1186, 1462;

dat ‘hoereren met de zonen van Aschur’ wil zeggen, deze verdraaien door redeneringen, blijkt uit de betekenis van Aschur, namelijk de redeneringen, nrs. 119, 1186;

dat ‘hoererij vermenigvuldigen tot aan het land Chaldea’ wil zeggen, tot aan de ontwijding van het ware, wat Chaldea is, nr. 1368; hieruit blijkt duidelijk, van welke aard de innerlijke zin van het Woord is in de zin van de letter zelf. Evenzo elders bij dezelfde profeet:

‘Twee vrouwen, dochters van één moeder, hoereerden in Egypte, in hun jeugd hoereerden zij; Samaria is Ohola, Jeruzalem is Oholiba; Ohola hoereerde onder Mij, en zij werd verliefd op haar boelen, op de Assyriërs die nabij waren; zij dreef haar hoererijen met hen, die allen de keur van alle zonen van Aschur waren; zij verliet haar hoererijen uit Egypte niet, want zij hadden bij haar in haar jeugd gelegen. Oholiba verdierf haar minne nog meer dan zij, en haar hoererijen meer dan de hoererijen van haar zuster; zij werd verliefde op de zonen van Aschur; zij deed tot haar hoererijen nog meer toe, en zij zag de beelden van de Chaldeeën, zij werd op hen verliefd met het opzien van haar ogen; de zonen van Babel kwamen tot haar in tot de bijslaap der minnen’, (Ezechiël 23:2-5, 7, 8, 11, 12, 14, 16 e.v.). Samaria is de Kerk, die in de aandoening van het ware is; Jeruzalem die, welke in de aandoening van het goede is, en van wie de hoererijen met de Egyptenaren en met de zonen van Aschur verdraaiingen van het goede en ware zijn, door wetenschappelijke dingen en redeneringen, waarmee valsheden worden bevestigd, zoals blijkt uit de betekenis van Egypte, zie nrs. 1164, 1165, 1186, 1462, en van Aschur, nrs. 119, 1186 en dat dit gebeurde tot aan de profane eredienst toe, die ten aanzien van het ware Chaldea is, nr. 1368 en ten aanzien van het goede de zonen van Babel, nrs. 1182, 1326.

Bij Jesaja:

‘Het zal geschieden ten einde van zeventig jaren, dat Jehovah Tyrus zal bezoeken, en dat zij zal wederkeren tot haar hoerenloon en zij zal hoererij bedrijven met alle koninkrijken der aarde’, (Jesaja 23:17);

het is de grootspraak van het valse, dat door hoerenloon en de hoererij van Tyrus wordt aangeduid; dat Tyrus de erkentenissen van het ware is, zie men in nr. 1201;

en dat de koninkrijken waarmee hoererij werd bedreven, de waarheden zijn, nr. 1672.

Bij Jeremia:

‘Gij hebt met vele metgezellen gehoereerd en keer weder tot Mij; hef uw ogen op naar de heuvelen en zie, waar zijt gij niet geschonden; gij hebt voor hen gezeten aan de wegen, als een Arabier in de woestijn en gij hebt het land ontheiligd met uw hoererijen en met uw boosheid’, (Jeremia 3:1, 2);

hoereren en met hoererijen het land ontheiligen is de waarheden van de Kerk verdraaien en vervalsen; dat het land de Kerk is, zie men in de nrs. 662, 1066, 1067.

Bij dezelfde:

‘Vanwege het gerucht van haar hoererij had zij het land ontheiligd, zij bedreef overspel met steen en hout’, (Jeremia 3:9);

overspel bedrijven met steen en hout, is de waarheden en goedheden van de uiterlijke eredienst verdraaien; dat de steen een dergelijk ware is, zie men in de nrs. 643, 1298;

en het hout een dergelijk goede, nr. 643.

Bij dezelfde:

‘Omdat zij een dwaasheid in Israël deden en overspel bedreven met de vrouwen van hun metgezellen en een woord in Mijn naam gesproken hebben, dat vals is, hetwelk Ik hun niet geboden had’, (Jeremia 29:23);

overspel bedrijven met de vrouwen van de metgezellen is het valse leren als uit hen; bij dezelfde:

‘In de profeten van Jeruzalem heb Ik afschuwelijkheid gezien, overspel bedrijvende en gaande in het valse’, (Jeremia 23:14);

‘waar overspel bedrijven’ het goede betreft dat bezoedeld werd; ‘in het valse gaan’ het ware dat verdraaid werd.

Bij dezelfde:

‘Uw echtbreuken en uw hunkeringen, de schandelijkheid van uw hoerendom, op de heuvelen, in het veld; Ik heb uw verfoeiselen gezien; wee u Jeruzalem, zult gij niet gereinigd worden na deze, hoe lang nog’, (Jeremia 13:27).

Bij Hosea:

‘Hoererij en wijn en most neemt het hart in beslag; Mijn volk ondervraagt hout en zijn stok zal het bekend maken, want de geest der hoererij heeft hen verleid, en zij hebben gehoereerd van onder hun God; op de hoogten van de bergen offeren zij en op de heuvelen roken zij, onder een eik, populier en steeneik; daarom hoereren uw dochters en uw schoondochters bedrijven overspel; Ik zal over uw dochters niet bezoeking doen, omdat zij hoereren en over uw schoondochters, omdat zij overspel bedrijven, want dezen scheiden zich af met de hoeren en offeren met de lichtekooien’, (Hosea 4:11-14);

wat elk van deze dingen in de innerlijke zin betekent, kan blijken uit de betekenis van de wijn, namelijk het valse, van de most, namelijk het boze daarvan, van het hout dat ondervraagd wordt, namelijk het goede van de verlustiging van de een of andere begeerte, van de stok die bekend zal maken, namelijk de verbeeldingskracht van hun verstand; verder van de bergen en heuvelen, namelijk de eigen- en de wereldliefde, van eikenboom, populier en steeneik, namelijk evenzovele daaruit voortvloeiende grove gewaarwordingen, waarin zij vertrouwen; van de dochters en schoondochters, namelijk dergelijke aandoeningen; hieruit blijkt duidelijk, wat daar wordt aangeduid door hoererijen, echtbreuken en lichtekooien.

Bij dezelfde:

‘Israël, gij hebt gehoereerd over uw God, gij hebt hoerenloon liefgehad op alle dorsvloeren van het koren’, (Hosea 9:1);

hoerenloon voor de grootspraak van het valse.

Bij Mozes:

‘Opdat gij misschien geen verbond maakt met de inwoner van het land en zij hun goden nahoereren en hun goden offeranden doen en hij u roept, en gij van zijn offeranden eet en gij van zijn dochters neemt voor uw zonen, en zijn dochters haar goden nahoereren en uw zonen haar goden doen nahoereren’, (Exodus 34:15, 16);

bij dezelfde:

‘Ik zal allen uitroeien, die hem nahoereren, om de Moloch na te hoereren, uit het midden van hun volk; en de ziel, die zich tot de duivelskunstenaars en tot de waarzeggers zal gekeerd hebben, om die na te hoereren, Ik zal Mijn aangezichten tegen die ziel zetten en zal ze uit het midden van haar volk uitroeien’, (Leviticus 20:5, 6).

Bij dezelfde:

‘Uw zonen zullen gaan weiden in de woestijn, veertig jaren, en zullen uw hoererijen dragen, totdat uw lichamen verteerd zijn in de woestijn’, (Numeri 14:33).

Bij dezelfde:

‘Gedenkt aan al de geboden van Jehovah en doet dezelven en gij zult naar uw hart en naar uw ogen niet sporen, die gij zijt nahoererende’, (Numeri 15:39). Nog duidelijker bij Johannes:

‘Een engel zei: Kom herwaarts, ik zal u tonen het oordeel van de grote hoer, die daar zit op vele wateren, met welke de koningen van de aarde gehoereerd hebben, en die de aarde bewonen, zijn dronken geworden van de wijn van haar hoererij’, (Openbaring 17:1, 2);

de grote hoer staat voor hen die in een profane eredienst zijn; de vele wateren, waarop zij zit, zijn de erkentenissen, nrs. 28, 739;

de koningen van de aarde die met haar gehoereerd hebben, zijn de waarheden van de Kerk, nrs. 1672, 2015, 2069;

de wijn waarvan zij dronken werden, is het valse, nrs. 1071, 1072. Daar de wijn en de dronkenschap deze dingen betekenen wordt van de dochters van Loth gezegd, dat zij hun vader wijn te drinken gaven, vers 32, 33, 35.

Bij dezelfde:

‘Babylon heeft alle natiën doen drinken uit de wijn des toorns van haar hoererij, en de koningen der aarde hebben met haar gehoereerd’, (Openbaring 18:3);

Babylon of Babel staat voor de eredienst, waarvan de uiterlijke dingen heilig schijnen, maar waarvan de innerlijke dingen profaan zijn, nrs. 1182, 1295, 1326;

de natiën die zij deed drinken, zijn de goedheden die ontwijd worden, zie nrs. 1259, 1260, 1416, 1849;

de koningen die met haar gehoereerd hebben, zijn waarheden, nrs. 1672, 2015, 2069.

Bij dezelfde:

‘Waar en rechtvaardig zijn de oordelen des Heren God, dewijl Hij de grote hoer geoordeeld heeft die de aarde verdorven heeft met haar hoererij’, (Openbaring 19:2; aarde voor de Kerk, nrs. 566, 662, 1066, 1067. 2117, 2118. Daar hoererijen dergelijke dingen betekenen en de dochters aandoeningen, was het zo streng verboden dat de dochter van een priester hoereren zou, waarover het volgende bij Mozes:

‘Als de dochter van enig priester zal beginnen te hoereren, zij ontheiligt haar vader; met vuur zal zij verbrand worden’, (Leviticus 21:9);

en verder dat zij geen hoerenloon zouden inbrengen in het huis van Jehovah, daar het een gruwel is, (Deuteronomium 23:18). Daarom bestond er zo’n streng navorsend onderzoek betreffende de vrouw, van wie haar man een verdenking van echtbreuk had opgevat, (Numeri 5:12-31), waarbij alle dingen tot in bijzonderheden betrekking hebben op de echtbreuken van het goede. Bovendien zijn er vele geslachten van echtbreuken en hoererijen en nog meer soorten, waarover in het Woord gehandeld wordt; dit geslacht, dat hier wordt beschreven door het liggen van Loths dochters bij hun vader, is datgene wat Moab en de zoon Ammons wordt genoemd, waarover direct hierna gehandeld zal worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl