Bible

 

Jeremia 43

Studie

   

1 En het geschiedde, als Jeremia geeindigd had tot het ganse volk te spreken al de woorden des HEEREN, huns Gods, met dewelke hem de HEERE, hun God, tot hen gezonden had, te weten al die woorden,

2 Zo sprak Azaria, de zoon van Hosaja, en Johanan, de zoon van Kareah, en al de trotse mannen, zeggende tot Jeremia: Gij spreekt leugen; de HEERE, onze God, heeft u niet gezonden, om te zeggen: Gijlieden zult niet gaan in Egypte, om aldaar als vreemdelingen te verkeren.

3 Maar Baruch, de zoon van Nerija, hitst u tegen ons op, opdat hij ons overgeve in de hand der Chaldeen, dat zij ons doden en ons gevankelijk naar Babel wegvoeren.

4 Alzo gehoorzaamde Johanan, de zoon van Kareah, en al de oversten der heiren, en al het volk, der stem des HEEREN niet, om in het land van Juda te blijven.

5 Maar Johanan, de zoon van Kareah, en al de oversten der heiren namen het ganse overblijfsel van Juda, die van al de heidenen, waar zij waren henengedreven, wedergekeerd waren, om in het land van Juda te wonen;

6 De mannen, en de vrouwen, en de kinderkens, en des konings dochteren, en alle ziel, die Nebuzaradan, de overste der trawanten, bij Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van Safan, gelaten had, ook den profeet Jeremia, en Baruch, den zoon van Nerija;

7 En zij togen in Egypteland, want zij waren der stem des HEEREN niet gehoorzaam; en zij kwamen tot Tachpanhes.

8 Toen geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia te Tachpanhes, zeggende:

9 Neem grote stenen in uw hand, en verberg ze in de klei in den ticheloven, die bij de deur van Farao's huis te Tachpanhes is, voor de ogen der Joodse mannen;

10 En zeg tot hen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ziet, Ik zal henenzenden, en Nebukadrezar, den koning van Babel, Mijn knecht, halen, en Ik zal zijn troon zetten boven op deze stenen, die Ik verborgen heb; en hij zal zijn schone tent daarover spannen.

11 En hij zal komen en Egypteland slaan: wie ten dood, ten dode; en wie ter gevangenis, ter gevangenis; en wie ten zwaard, ten zwaarde.

12 En Ik zal een vuur aansteken in de huizen der goden van Egypte, en hij zal ze verbranden, en gevankelijk wegvoeren; en hij zal Egypteland aantrekken, gelijk als een herder zijn kleed aantrekt, en hij zal van daar uittrekken in vrede.

13 En hij zal de opgerichte beelden van Beth-Semes, hetwelk in Egypteland is, verbreken; en hij zal de huizen der goden van Egypte met vuur verbranden.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalypse Explained # 402

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 1232  
  

402. Verse 13. And the stars of heaven fell unto the earth, signifies that the knowledges of good and truth perished. This is evident from the signification of "stars" as being the knowledges of good and truth (See above, n. 72); also from the signification of "falling unto the earth," as being to perish; for when stars fall to the earth they perish. The same is signified by:

The stars shall fall from heaven (Matthew 24:29; and Mark 13:25).

Anyone can see that "stars" here do not mean stars, for these cannot fall from heaven, for they are fixed or established in their place, and cannot fall to the earth, because they are larger than the earth; consequently by them are signified such things as belong to heavenly light, and give light, which are the knowledges of good and truth. Moreover, stars appear in the angelic heaven, but they are appearances from the knowledges of good and truth, therefore they appear about those who are in such knowledges, especially when they turn them over in the mind, and are desirous of knowing them.

  
/ 1232  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for their permission to use this translation.

Bible

 

Malachi 1:11

Studie

       

11 For from the rising of the sun even to the going down of the same, my name is great among the nations, and in every place incense will be offered to my name, and a pure offering: for my name is great among the nations," says Yahweh of Armies.