9
Dies zeide ik: Ik zal Zijner niet gedenken, en niet meer in Zijn Naamspreken; maar het werd in mijn hart als een brandendvuur, besloten in mijn beenderen; en ik bemoeide mij om te verdragen, maar konde niet.
10
Als nu de vorsten van Juda deze woorden hoorden, gingen zij op uit het huis des konings naar het huis des HEEREN; en zij zetten zich bij de deur der nieuwe poort des HEEREN.