Bible

 

Hosea 5:4

Studie

       

4 Zij stellen hun handelingen niet aan, om zich tot hun God te bekeren; want de geest der hoererijen is in het midden van hen, en den HEERE kennen zij niet.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 5353

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

5353. En het gehele huis van mijn vader; dat dit de verwijdering van de erfboze dingen betekent, staat vast uit het huis van de vader, namelijk hier de erfboze dingen; met het huis immers wordt in de innerlijke zin de mens aangeduid en wel zijn òf redelijke òf natuurlijk gemoed, in het bijzonder echter het wilsdeel daar, dus het goede of het boze, omdat daarvan wordt gesproken met betrekking tot de wil, nrs. 710, 2233, 2234, 3128, 4973, 4982, 5023;

en omdat dit zo is, worden met het huis van de vader hier de erfboze dingen aangeduid. Het hoedanige dat met Menasse wordt aangeduid, is in deze en in de voorgaande woorden bevat; Menasse betekent in de oorspronkelijke taal het vergeten en dus in de innerlijke zin de verwijdering, namelijk zowel van de daadwerkelijke als van de erfboze dingen; wanneer immers deze zijn verwijderd, verrijst een nieuwe wil; de nieuwe wil immers ontstaat door de invloeiing van het goede uit de Heer; de invloeiing van het goede uit de Heer is continu bij de mens, maar het zijn de boze dingen, zowel de daadwerkelijke als de erfboze, die verhinderen en in de weg staan dat hij wordt opgenomen; daarom ontstaat de nieuwe wil pas wanneer zij verwijderd zijn. Dat het dan ontstaat, blijkt duidelijk bij diegenen die rampspoed en ellende hebben en ziek zijn; omdat hierin de liefden van zich en van de wereld worden verwijderd, waaruit alle boze dingen zijn, denkt de mens goed over God en over de naaste en wil hij hem eveneens wel; eender in de verzoekingen, die geestelijke smarten zijn en vandaar innerlijke ellenden en vertwijfelingen; hierdoor voornamelijk worden de boze dingen verwijderd en nadat ze verwijderd zijn, vloeit het hemels goede uit de Heer in; vandaar het nieuwe wilsdeel in het natuurlijke, dat Menasse is in de uitbeeldende zin.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4973

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4973. En hij was in het huis van zijn heer, de Egyptenaar; dat dit betekent om ingewijd te worden in het natuurlijk goede, staat vast uit de betekenis van de heer, te weten het goede, waarover hierna; en uit de betekenis van de Egyptenaar, namelijk het wetenschappelijke in het algemeen en vandaar het natuurlijke, nr. 4967;

dat in het huis zijn is ingewijd worden, komt omdat het huis het gemoed is waarin het goede is, nr. 3538, hier het natuurlijk gemoed; en bovendien wordt van het huis gesproken met betrekking tot het goede, nrs. 3652, 3720. Er is bij de mens een natuurlijk en een redelijk gemoed; het natuurlijk gemoed is in zijn uiterlijke mens en het redelijk gemoed in de innerlijke; de wetenschappelijke dingen zijn de ware dingen van het natuurlijk gemoed, waarvan wordt gezegd dat zij daar in hun huis zijn wanneer zij daar met het goede worden verbonden, want het goede en het ware maken samen één huis uit, zoals de echtgenoot en de echtgenote; maar de goede en de ware dingen waarover hier wordt gehandeld, zijn innerlijk, zij stemmen immers overeen met het hemelse van het geestelijke vanuit het redelijke, dat door Jozef wordt uitgebeeld; de overeenstemmende innerlijke ware dingen in het natuurlijke zijn de toepassingen op de nutten en de innerlijke goede dingen zijn daar de nutten. In het Woord wordt vele malen gezegd de Heer, maar wie de innerlijke zin niet weet, is van mening dat onder de heer niets anders wordt verstaan dan wat daaronder in de gewone spreektaal wordt verstaan, wanneer van heer wordt gesproken. Maar in het Woord wordt nergens Heer gezegd waar niet wordt gehandeld over het goede; eender wanneer wordt gezegd Jehovah; wanneer echter over het ware wordt gehandeld, wordt gezegd God en eveneens de Koning; vandaar komt het dat met heer het goede wordt aangeduid, wat ook uit deze plaatsen kan vaststaan; bij Mozes:

‘Jehovah, uw God, Hij is de God der goden, en de Heer der heren’, (Deuteronomium 10:17);

bij David:

‘Belijdt Jehovah, belijdt de God der goden, belijdt de Heer der heren’, (Psalm 136:1-3), waar van Jehovah of van de Heer wordt gezegd de God der goden naar het Goddelijk Ware dat uit Hem voortgaat en de Heer der heren naar het Goddelijk Goede, dat in Hem is. Eender bij Johannes:

‘Het Lam zal hen overwinnen, omdat het is de Heer der heren en de Koning der koningen’, (Openbaring 17:14);

en bij dezelfde:

‘De op het witte paard Zittende heeft op Zijn bekleedsel en op Zijn dij een naam geschreven: Koning der koningen en Heer der heren’, (Openbaring 19:16). Dat de Heer de Koning der koningen wordt genoemd naar het Goddelijk Ware en de Heer der heren naar het Goddelijke Goede, blijkt uit de afzonderlijke dingen daar; de geschreven naam is Zijn hoedanige, nrs. 144, 145, 1754, 1896, 2009, 2724, 3006; het bekleedsel waarop deze is geschreven, is het ware van het geloof, nrs. 1073, 2576, 4545, 4763;

de dij waarop dit hoedanige is geschreven is het goede van de liefde, nrs. 3021, 4277, 4280, 4575. Hieruit blijkt eveneens dat de Heer krachtens het Goddelijk ware de Koning der koningen wordt genoemd en krachtens het Goddelijk Goede de Heer der heren. Dat de Heer krachtens het Goddelijk Ware de Koning wordt genoemd, zie de nrs. 2015, 2069, 3009, 3670, 4581. Hieruit wordt eveneens duidelijk wat er wordt verstaan onder de Christus des Heren, bij Lukas:

‘Simeon werd antwoord gedaan door de Heilige Geest, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de Christus des Heren gezien had’, (Lukas 2:26);

de Christus des Heren is het Goddelijk ware van het Goddelijk Goede; de Christus immers is hetzelfde als de Messias en de Messias is de Gezalfde of de Koning, nrs. 3008, 3009;

de Heer daar is Jehovah. In het Woord van het Nieuwe Testament wordt nergens Jehovah gezegd, maar in plaats van Jehovah de Heer en God, nr. 2921, zoals eveneens bij Lukas:

‘Hoe zeggen zij: De Christus is Davids zoon, wanneer David zelf zegt in het Boek der Psalmen:

‘De Heer heeft tot Mijn Heer gezegd: Zit aan Mijn rechterhand’, (Psalmen 20:41, 42);

hetzelfde zo bij David:

‘Een gezegde van Jehovah tot Mijn Heer: Zit aan Mijn rechterhand’, (Psalm 110:1). Dat Jehovah bij David de Heer wordt genoemd bij de evangelist, blijkt duidelijk: de Heer daar voor het Goddelijk Goede van het Goddelijk Menselijke; de almacht wordt aangeduid met het zitten aan de rechterhand, nrs. 3387, 4592, 4933.

De Heer was, toen Hij in de wereld was, het Goddelijk Ware; maar toen Hij verheerlijkt was, dat wil zeggen toen Hij het Menselijke in Zich Goddelijk had gemaakt, werd Hij het Goddelijk Goede, waaruit het Goddelijk Ware daarna voortgaat. Vandaar komt het dat de discipelen Hem na de wederopstanding niet Meester noemden, zoals eerder, maar Heer, zoals blijkt bij, (Johannes 21:7, 12, 15-17, 20) en eveneens bij de andere evangelisten. Het Goddelijk Ware dat de Heer was, toen Hij in de wereld was en dat daarna uit Hem, dat wil zeggen, uit het Goddelijk Goede voorgaat, wordt ook ‘de Engel des Verbonds’ genoemd, bij Maleachi:

‘Plotseling zal tot Zijn tempel komen de Heer Die gij zoekt en de Engel des Verbonds Die gij verlangt’, (Maleachi 3:1). Omdat onder de Heer het Goddelijk Goede wordt verstaan en onder de Koning het Goddelijk Ware, wordt daarom daar waar van de Heer wordt gezegd dat Hij de heerschappij en het koninkrijk heeft, van de heerschappij gesproken met betrekking tot het Goddelijk Goede en van het koninkrijk met betrekking tot het Goddelijk ware; en daarom wordt de Heer ‘de Heer der natiën’ en ‘de Koning der volken’ genoemd; met de natiën immers worden diegenen aangeduid die in het goede zijn en met de volken diegenen die in het ware zijn, nrs. 1259, 1260, 1849, 3581. Het Goede wordt de heer genoemd ten opzichte van de knecht en het Goede wordt de vader genoemd ten opzichte van de zoon, zoals bij Maleachi:

‘Een zoon zal de vader eren en een knecht zijn heer; indien Ik dan Vader ben, waar is Mijn eer en indien Ik Heer ben, waar is Mijn vreze’, (Maleachi 1:6);

en bij David:

‘Tot een knecht werd Jozef verkocht; de rede van Jehovah heeft hem beproefd; de koning zond en maakte hem los; de heerser der natiën opende hem; hij zette hem tot een heer voor zijn huis en tot een heerser over al zijn bezitting’, (Psalm 105:17, 20-22);

dat daar onder Jozef de Heer wordt verstaan, blijkt uit de afzonderlijke dingen. De Heer is daar het Goddelijk Goede van het Goddelijk Menselijke.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl