Bible

 

Genesis 49:15

Studie

       

15 Toen hij de rust zag, dat zij goed was, en het land, dat het lustig was, zo boog hij zijn schouder om te dragen, en was dienende onder cijns.

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 359

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

359. Vanuit de stam van Zebulon twaalfduizend gezegelden, betekent de echtelijke liefde van het goede en het ware, ook bij hen die vanuit de Nieuwe Hemel en vanuit de Nieuwe Kerk van de Heer zullen zijn.

Met Zebulon wordt in de hoogste zin het één zijn van het Goddelijke Zelf en het Goddelijk Menselijke in de Heer aangeduid; in de geestelijke zin het huwelijk van het goede en het ware bij hen die in de Hemel en in de Kerk zijn; en in de natuurlijke zin de echtelijke liefde zelf; vandaar wordt hier met Zebulon de echtelijke liefde van het goede en het ware aangeduid; hij is ook genoemd naar de ‘samenwoning’, (Genesis 30:19, 20); en samenwoning wordt gezegd van echtelieden van wie de gemoederen tot één zijn verbonden; die verbinding is immers de geestelijke samenwoning.

De echtelijke liefde van het goede en het ware, die hier met Zebulon wordt aangeduid, is de echtelijke Liefde van de Heer en de Kerk; de Heer is het Goede Zelf van de Liefde; en Hij geeft dat de Kerk het Ware vanuit dat Goede is; en de samenwoning vindt plaats, wanneer de mens van de Kerk in de Ware dingen het Goede uit de Heer opneemt; dan komt bij de mens het huwelijk van het goede en het ware in wording, dus de Kerk zelf en wordt hij een hemel; vandaar is het dat het koninkrijk Gods, dat wil zeggen, de hemel en de Kerk, zo vaak in het Woord met een huwelijk wordt vergeleken.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Bible

 

Apocalyps 7

Studie

   

1 En na dezen zag ik vier engelen staan op de vier hoeken der aarde, houdende de vier winden der aarde, opdat geen wind zou waaien op de aarde, noch op de zee, noch tegen enigen boom.

2 En ik zag een anderen engel opkomen van den opgang der zon, hebbende het zegel des levenden Gods; en hij riep met een grote stem tot de vier engelen, welke macht gegeven was de aarde en de zee te beschadigen,

3 Zeggende: Beschadigt de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienstknechten onzes Gods zullen verzegeld hebben aan hun voorhoofden.

4 En ik hoorde het getal dergenen, die verzegeld waren: honderd vier en veertig duizend waren verzegeld uit alle geslachten der kinderen Israels.

5 Uit het geslacht van Juda waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Ruben waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Gad waren twaalf duizend verzegeld;

6 Uit het geslacht van Aser waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Nafthali waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Manasse waren twaalf duizend verzegeld;

7 Uit het geslacht van Simeon waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Levi waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Issaschar waren twaalf duizend verzegeld;

8 Uit het geslacht van Zebulon waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Jozef waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Benjamin waren twaalf duizend verzegeld.

9 Na dezen zag ik, en ziet, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen, staande voor den troon, en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palm takken waren in hun handen.

10 En zij riepen met grote stem, zeggende: De zaligheid zij onzen God, Die op den troon zit, en het Lam.

11 En al de engelen stonden rondom den troon, en rondom de ouderlingen en de vier dieren; en vielen voor den troon neder op hun aangezicht, en aanbaden God,

12 Zeggende: Amen. De lof, en de heerlijkheid, en de wijsheid, en de dankzegging, en de eer, en de kracht, en de sterkte zij onzen God in alle eeuwigheid. Amen.

13 En een uit de ouderlingen antwoordde, zeggende tot mij: Dezen, die bekleed zijn met de lange witte klederen, wie zijn zij, en van waar zijn zij gekomen?

14 En ik sprak tot hem: Heere, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen, en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams.

15 Daarom zijn zij voor den troon van God, en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel; en Die op den troon zit, zal hen overschaduwen.

16 Zij zullen niet meer hongeren, en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte.

17 Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.