Bible

 

Genesis 48:22

Studie

       

22 En ik heb u een stuk lands gegeven boven uw broederen; hetwelk ik, met mijn zwaard en met mijn boog, uit de hand der Amorieten genomen heb.

Komentář

 

Father

  
Rudolf von Arthaber with his Children, by Friedrich von Amerling

Father in the Word means what is most interior, and in those things that are following the Lord's order, it means what is good. In the highest sense Father means the Lord Himself, the creator. In the generation of natural children it is the father who provides the soul or the most interior receptacle of life, and an internal heredity, and the mother who provides all of the substance that the soul uses to form its body, plus an external heredity. In this process the soul comes from the Lord through the father, and not from the father, since all life is from the Lord. The wise person calls the Lord his father and the church his mother because his interior loves come from the Lord, but are given form and actuality through the truths taught by the church. Those things thus brought forth are a person's spiritual "children". In the New Testament, when speaking of Jesus and the Father, what is meant is the outward manifestation with the divine itself as the soul inside. Because Jesus was born from a natural mother, He had a natural body and a natural Jewish heredity. Throughout his life as He was tempted by the hells, He slowly put off all he had from His mother and replaced it with what He had from Himself inside, the Father. In doing this he made himself one with the Father that was His inmost so He could truly say, "I and my Father are one".

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3548

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3548. Dat de woorden ‘Hij kwam tot zijn vader en hij zei: Mijn vader; en hij zei: Zie mij, wie zijt gij, mijn zoon’ de staat van innerlijke gewaarwording betekenen krachtens de tegenwoordigheid van dit ware, kan blijken uit de uitbeelding van Izaäk, die hier de vader is, waarover herhaalde malen eerder en verder uit de betekenis van zeggen, namelijk innerlijk gewaarworden, waarover eveneens eerder; hieruit en uit het overige blijkt duidelijk, dat het de staat van de innerlijke gewaarwording is krachtens de tegenwoordigheid van dit ware, dat door Jakob wordt uitgebeeld. Maar van welke aard dit ware is dat nu door Jakob wordt uitgebeeld, blijkt duidelijk uit de innerlijke zin van hetgeen voorafgaat en volgt, namelijk dat het naar de uiterlijke vorm als het goede en het ware van het goede verschijnt, welke werden uitgebeeld door Ezau en aangeduid door zijn jacht, maar dat het niet van dien aard is in de innerlijke vorm. Het natuurlijke ten aanzien van het ware bij de mens die wordt wederverwekt, verschijnt zodanig; weliswaar niet voor de mens – want deze weet niets omtrent het goede en ware bij hemzelf, wanneer hij wordt wederverwekt – maar voor de ogen van de engelen, die dergelijke dingen zien in het licht van de hemel. De mens weet zelfs niet eens wat het goede en het ware van het natuurlijke is en omdat hij dit niet weet, kan hij het niet innerlijk gewaarworden en omdat hij het niet gewaarwordt in het algemeen, kan hij het ook niet gewaarworden in het bijzonder, dus niet de verschillen en nog minder de veranderingen van hun staat; en aangezien hij deze dingen niet gewaarwordt, kan hij bezwaarlijk enige beschrijving begrijpen ten aanzien van hoe het gesteld is met dit goede en ware. Maar omdat in dit hoofdstuk hierover wordt gehandeld, zal in wat volgt een zo veel mogelijk begrijpelijke uitleg worden gegeven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl