Bible

 

Genesis 48:13

Studie

       

13 En Jozef nam die beiden, Efraim met zijn rechterhand, tegenover Israels linkerhand, en Manasse met zijn linkerhand, tegenover Israels rechterhand, en hij deed hen naderen tot hem.

Bible

 

Numeri 1:33

Studie

       

33 Waren hun getelden van den stam van Efraim veertig duizend en vijfhonderd;

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 6269

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

6269. En Israël zond zijn rechter en hij legde ze op het hoofd van Efraïm; dat dit betekent dat het het ware op de eerste plaats achtte, staat vast uit de betekenis van zijn rechter zenden, namelijk op de eerste plaats achten; dat de rechter wil zeggen op de eerste plaats, is duidelijk; en uit de uitbeelding van Efraïm, namelijk het verstandelijke, dus eveneens het ware van het geloof, want dit woont in het verstandelijke deel van de mens, wanneer daar het gezicht is uit het licht van de hemel, dus het geestelijk gezicht, nr. 6222.

Dat Israël de rechter legde op het hoofd van Efraïm en de linker op het hoofd van Menasse, daarover wordt gehandeld in dit vers en eveneens in de volgende verzen 17 tot en met 19; en daarmee wordt aangeduid dat het het ware van het geloof op de eerste plaats achtte en het goede van de naastenliefde op de tweede; de oorzaak hiervan was deze dat de geestelijke mens, die door Israël wordt uitgebeeld, nrs. 4286, 6256, niet anders meent voordat hij is wederverwekt; hij bemerkt immers voelbaar wat het ware van het geloof is, niet echter wat het goede van de naastenliefde is; het laatstgenoemde vloeit immers door de innerlijke weg in; het eerstgenoemde echter door de uiterlijke weg, zoals het wetenschappelijke doet. Degenen echter die niet worden wederverwekt, zeggen onvoorwaardelijk dat het geloof op de eerste plaats is, dat wil zeggen, dat dit het wezenlijke van de Kerk is, omdat zij dan net zo kunnen leven als zij maar willen en toch kunnen zeggen dat zij hoop op het heil hebben; vandaar ook is heden ten dage de naastenliefde zozeer verdwenen dat nauwelijks iemand nog weet wat naastenliefde is en dus ook het geloof, want het ene bestaat niet zonder het andere. Indien de naastenliefde op de eerste plaats was en het geloof op de tweede, zou de Kerk een ander aangezicht hebben, want dan zouden geen anderen christenen worden genoemd dan diegenen die een leven volgens het ware van het geloof zouden leven, dat wil zeggen, het leven van de naastenliefde; en dan zouden zij eveneens weten wat naastenliefde is; dan zouden zij ook niet verscheidene Kerken maken door er een onderscheid tussen te maken volgens de meningen ten aanzien van het ware van het geloof, maar zij zouden van één Kerk spreken waarin allen zouden zijn die in het goede van het leven zijn, ook niet slechts diegenen die binnen de kring zijn waar de Kerken zijn, maar ook zij die daarbuiten zijn; de Kerk zou zo in verlichting zijn ten aanzien van zulke dingen die van het rijk van de Heer zijn; de naastenliefde immers verlicht en nooit het geloof zonder de naastenliefde; en de dwalingen die zijn aangebracht door het gescheiden geloof, zouden duidelijk worden doorzien; daaruit blijkt dat de Kerk een ander aangezicht zou hebben indien het goede van de naastenliefde op de eerste plaats, dat wil zeggen, het wezenlijke was en het ware van het geloof op de tweede, dat wil zeggen het formele ervan; het aangezicht van de Kerk zou dan zijn zoals het aangezicht van de Oude Kerk, die in de naastenliefde de Kerk stelde en geen andere leerstellige dingen van de Kerk had dan die van de naastenliefde; daaruit hadden zij de wijsheid uit de Heer; hoedanig die Kerk is geweest, wordt door deze woorden bij Mozes beschreven:

‘Jehovah voerde hem rondom, Hij onderrichtte hem, Hij bewaarde hem zoals Zijn oogappel; zoals een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zich wiegelt, zijn vleugels uitbreidt, heeft Hij hem aangenomen, heeft Hij hem gedragen op Zijn vleugelen; Jehovah alleen leidde hem en niet was met hem een vreemde god; Hij deed hem rijden op de verhevenheden der aarde en spijzigde hem met de inkomst der velden, zuigen deed Hij hem de honing vanuit de steenrots en olie vanuit de kei der rots; boter van grootvee en melk van kleinvee, met het vet der lammeren en der rammen van Basan en der bokken, met het vet der nieren van tarwe en het bloed der druif drinkt gij onvermengd’, (Deuteronomium 32:10-14);

en daarom zijn zij die van die Kerk waren in de hemel en in alle gelukzaligheid en heerlijkheid daar.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl